columndelphine lecompte
‘Ons seksleven ligt op apegapen, ondanks de wasknijpers en de fretten’
Ik kreeg vorige week een uitnodiging om deel te nemen aan ‘Dancing with the Stars’. Gelukkig kreeg ik die dag ook een uitnodiging van een obscuur literair tijdschrift om een sonnet te schrijven over een nooit opgeloste drievoudige wurgmoord in een verlaten hoeve ten noordwesten van het amper pittoresk te noemen Novosibirsk, bakermat van de necrofilie en de sneeuwpret en de civetkatmishandeling. Op die laatste uitnodiging ben ik gretig ingegaan. Verder gebeurt er weinig opzienbarends in mijn leven, tenzij de toevoeging van wasknijpers en van fretten en van fascistische dwergen tijdens de seks met de voormalige vrachtwagenchauffeur opzienbarend valt te noemen.
Ons seksleven ligt al een tijdje op apegapen. Ondanks de wasknijpers en de fretten en de fascistische dwergen. Ik overweeg de aanschaffing van een analfabetische jongenshoer, maar ik vrees dat het de voormalige vrachtwagenchauffeur zou storen. Dus verbijt ik mijn onbevredigde driften en mijn haast ontembare sadomasochistische verlangens met aardige bedaarde zachtmoedige christelijke muziekgroepen die volledig toepasselijk Hatebreed, Cannibal Corpse en Napalm Death heten. Van harde muziek word ik vreemd ontspannen, irrationeel mild en atypisch vreedzaam. Van Cat Stevens en Leonard Cohen daarentegen word ik buitensporig woest, afschuwelijk bitsig en kinderlijk moordzuchtig. Vroeger was ik enorm opvliegend en agressief, maar sinds ik heavy metal heb ontdekt, ben ik zo mak als een op peyote sabbelende messenwerper aan lager wal geraakt door zijn verliefdheden op charmante minderjarige fagottisten die hun mond niet konden houden.
Ik logeer momenteel bij de oude kruisboogschutter, in zijn steriel zielloos paleis waar ik niettemin geniet van de espressomachine, de magische boiler en de badkuip. Jammer dat de oude kruisboogschutter zo vaak praat over zijn tweede vrouw, de frivole spilzieke nymfomane SS-dochter die hem aan de Costa Brava met vulgair schaamteloos vertoon bedroog met achtereenvolgens: een fatterige anesthesist die verre familie was van Engelbert Humperdinck, een pedante onderwaterlasser die als twee druppels water op de zwembadbouwer van Richard Burton leek, een joviale chronisch hikkende parkietenkweker wiens familie werd afgeslacht door een melancholische dromerige huurmoordenaar die zich van huis had vergist, en een monkelende pokdalige biograaf van Gustave Courbet met in zijn lange zwarte baard verdwaalde lapsnuitkevers en rijstwafels rijkelijk belegd met rabarbergelei en truffelmosterd en lompviseieren.
De voormalige vrachtwagenchauffeur vindt het niet zo fijn dat ik bij de oude kruisboogschutter logeer, en de oude kruisboogschutter is kwaad wanneer ik ’s middags naar de beschimmelde huurwoning van de voormalige vrachtwagenchauffeur slenter om naar documentaires over ex-roadies van Thin Lizzy en Mötley Crüe en over macaronipinguïns en weerbarstige astronomen te kijken in de hoop dat er seks van komt. Er komt meestal seks van.
Maar vandaag moet ik naar Leuven voor een optreden, helemaal alleen. Hoe dapper en feministisch van mij! Ik word ondanks mijn kitscherige mondmasker met huilende wolf en orchidee herkend door een statige streng ogende vrouw van middelbare leeftijd die zegt: ‘Je wordt nu vast om de haverklap herkend sinds je deelnam aan dat onnozele commerciële quizprogramma waar geen enkele dichter met ook maar een greintje zelfrespect zich tot verlaagd zou hebben. Het zal wel vervelend zijn om herkend te worden.’ Ik zeg leugenachtig: ‘Ja, het is vervelend.’ In Aalter staan we stil, op het perron zie ik Stefanie die me op schoolreis in Praag probeerde te verkopen aan een blinde beiaardier. Maar de blinde beiaardier betastte mijn gezicht en toen hij mijn neustussenschot in handen kreeg, deinsde hij achteruit en vloekte hij satanisch. Om wraak te nemen op Stefanie heb ik diezelfde dag getracht om een fruitschaalscherf in haar halsslagader te rammen, maar Kenneth sloeg me ko met ‘Het lijden van de jonge Werther’. Toen ik bijkwam, zei ik tegen Kenneth: ‘Ik haat je, lik mijn aars!’ Hij gehoorzaamde maar vrienden zijn we nooit geworden.
De trein staat nog steeds stil, gelukkig heb ik mijn iPhone bij me zodat ik kan googelen: ‘Welke gifplanten laten geen sporen na?’ Maar eigenlijk wil ik de oude kruisboogschutter en de voormalige vrachtwagenchauffeur en mijn listige branievolle moeder helemaal niet vergiftigen. De trein zet zich weer in gang. Het optreden in Leuven verloopt vlekkeloos. Dat is een overdrijving, het is lastig en ik haat mijn ingestudeerde zelfspot en mijn gemaniëreerde stilistische overdaad. Na het optreden dwaal ik nog wat door de straten, ik probeer bevriend te raken met een albino orgeldraaier maar hij wijst me af.