columnMarc Didden
‘Vooral het gepieker, het getob en zelfs de voelbare angst van de jongelui die ik ken, baren me zorgen’
Ik weet niet in welke staat van ongenade wij ons altezamen zullen bevinden wanneer deze woorden bij u terechtkomen. Maar ik voel veel onrust om me heen, en dat niet alleen bij leeftijdsgenoten, die overigens ook vóór het coronatijdperk altijd wel iets vonden om over te zeuren. Nee, vooral het gepieker, het getob en zelfs de voelbare angst van de jongelui die ik ken, baren me zorgen. Hoe zij die net aan het leven begonnen waren, het meteen al on hold moeten zetten om daar nu te zitten dagdromen tussen die vier muren van hun ex-studentenkot.
Ook triest: al die prachtige kunstwerken die overal hangen, staan of liggen in al die lege musea, galerijen en ateliers zonder dat iemand ernaar kijkt. Waardoor ze dus in wezen zinloos geworden zijn, want zij hebben ons net zo nodig als wij hen.
En nog triester: mijn vrienden die in Manhattan, Brooklyn of Los Angeles het geluk dachten gevonden te hebben, maar nu allemaal binnenblijven, omdat ze bang zijn voor het beest. Bang ook om in zo'n naar ziekenhuis terecht te komen, aan een gammel beademingstoestel, een medisch apparaat dat ze daar een ventilator noemen.
Wat mij dan weer doet denken aan het langstlevende dansorkest op aarde, The Rolling Stones, en aan het ruigste hunner meesterwerken, de dubbel-lp 'Exile on Main Street'. Daar staat op kant 3, track 3, in al zijn volle, smerige pracht: 'Ventilator Blues'. Mick Jagger, Keith Richards en voor één keer Mick Taylor winden er geen doekjes om. Het begint met 'When your spine is cracking and your hands they shake' en eindigt met 'What you gonna do about it?'
Alsof ze het allemaal al wisten, toen.