25 jaar‘Strange Little Girls’ van Tori Amos
‘Aan Tori Amos zijn kosten die niet terugbetaald worden door de ziekenkas’
Het album ‘Strange Little Girls’ van Tori Amos kwam 25 jaar geleden uit. Wat Humo er toen van vond kunt u hier lezen:
(Verschenen in Humo op 16 oktober 2001)
Mad as a hatter, this one. Aan Tori Amos zijn kosten die niet terugbetaald worden door de ziekenkas, zoveel is zeker. Half elf, half vlerk en zo kierewiet als een kaketoe, maar wel - en dit in scherpe tegenstelling tot de werkelijk intergalactisch overschatte snuifreet Björk - iemand die in haar eentje werkt aan een stilaan indrukwekkend oeuvre.
Ooit interviewde ik haar in een somber achterkamertje van de Manhattan, toen ze een van haar songs kwam lippen bij, godbetert, Good old Luc Appermont. Niets van onthouden, behalve het feit dat ze het hele interview zachtjes met haar handen op mijn bovenbeen trommelde, wat mijn concentratie niet ten goede kwam. Na afloop ging ze moeiteloos over tot een lichte massage van de nek. De mijne nog wel.
Those were the days.
‘Strange Little Girls’ is wat de Rick Wakeman in mij een conceptalbum zou durven noemen, alleen hoor je het niet: het zal dan wel zijn dat hier een gewéldig idee achter zit (Vrouw Zingt Songs van Mannen, meer is het niet), maar gelukkig kiest ze wel de juiste songs. Muziek als plasticine: met de grondstof van de song bouwt Amos iets geheel nieuws en gaat ze tegelijk terug naar de essentie. Dat moesten er meer doen: achter het woud van productionele maquillage en domme imago’s schuilt vaker dan men denkt een wolk van een song. Zo ben ik er bijvoorbeeld zeker van dat ‘Forever in Love’ van Sylver, in een verstilde pianoversie met Edge-iaanse toets van Adrian Belew, hier ook zou passen.
Ze mag natuurlijk niet overdrijven: zo maakt ze van een absolute classic als ‘Heart of Gold’ van Neil Young een stinker van een versie, onbegrijpelijk verkeerd geïnterpreteerd en gearrangeerd door een bouwvakker met gedragsstoornissen. Ook ‘Happiness is a Warm Gun’ wordt zo boodschapperig en politiek correct vertaald dat alle kracht van het origineel verdwijnt in een soep van plaatsvervangende pretentie. En wat ‘’97 Bonnie and Clyde’ van Eminem hier komt doen is mij al helemáál een raadsel: een misogyne kutsong blijft, ook als hij gefluisterd wordt, een misogyne kutsong.
Tot zover de missers: er blijven nog negen songs over waar alles wél klopt. Waarlijk majestueus klinkt bijvoorbeeld ‘Rattlesnakes’: het origineel van Lloyd Cole wás al zowat volmaakt, maar de donkere versie van Amos geeft de song meer herfstigheid dan ik bij Lloyd Cole ooit heb gehoord. Of neem ‘Enjoy the Silence’: bij Depeche Mode gaat de boodschap verloren in de synthetische dreun, hier wordt het een mantra zonder weerga (al zou ‘All I ever wanted is here in my arms’ ook wel eens over een goedgeplaatste shot heroïne kunnen gaan).
‘Real Men’, de afsluiter, ligt van alle versie het dichtst bij het origineel: simpele piano, pracht van een tekst en geen gezeur.
Verder spelen Matt Chamberlain op drums en Adrian Belew op gitaar de match van hun leven, door heel subtiel en – komt ie - haast pointillistisch freule Amos te begeleiden alsof ze nooit anders gedaan hebben.
Meer heb ik hier werkelijk niet over te zeggen.
Is ’t zo goed, Guy?