concert★★★★☆
Arno in de Ancienne Belgique: ‘Het smakken van zijn lippen, het klakken van zijn stem - in blessuretijd is Arno alsnog op de ouwe Johnny Cash gaan lijken’
‘I feel like a monkey in the zoo,’ zong Arno, terwijl hij ‘Give Me the Gift’ in z’n handen woog. Zes nummers ver was hij, zaterdag, en hij had het juist: honderden ogen tastten het broze silhouet op het podium van de AB af. Iedereen noteerde een ziektebulletin. Want kanker woelt alles in Arno om. ‘Het begon met de pancreas’ is zelden de openingszin van een prijswinnende roman.
Het voelde als overspel, Arno moe op een stoel te zien zitten, bedeesd licht op z’n mooie jaren 80-kop. Vroeger prónkte hij op het podium, was Arno een schonkige ballerina die de wet van de zwaartekracht in een remix dwong. Zo gaat het, blijkbaar: toen een mamzel die nog moet wennen aan haar nieuwe stiletto’s, nu een gekwetste schipper.
Hij zat dus, met dat lichaam dat nu Judas heet, en hield zich vast aan de uitgespelde teksten van ‘Solo Gigolo’, ‘Je Veux Vivre’ en ‘Lonesome Zorro’ die voor hem lagen. Het smakken van zijn lippen, het klakken van zijn stem - in blessuretijd is Arno alsnog op de ouwe Johnny Cash gaan lijken. ‘I’m just a lonely solo gigolo,’ zong hij. Ziekte heeft een lelijke adem.
Toch zat er ook in dat eerste deel van het concert al veel modderige ontroering. ‘Je veux vivre dans un monde / Où Dieu, il est amoureux’, uit ‘Je Veux Vivre’: een zin die je niet kunt bedenken als je in Lissabon Pastéis zit te eten, wél als je in Brussel woont en de weerman de regen niet heeft kunnen voorspellen. En er was ‘Les Yeux De Ma Mère’, natuurlijk. Zonder enig gerucht te maken kunnen ogen roepen om een moeder.
Na ‘Do the Kangaroo’ gooide Arno de intimiteit weg: Mirko Banovic, Bruno Fevery en Sam Gysel mochten de teugels en het leven vieren. De bas ging grommen, de drums deden in decibels, en ‘Meet the Freaks’ was monumentale, opwindende rock-’n-roll uit een wereld zonder ziekenhuizen. Daarna herinnerde Arno zichzelf aan de glazen: ‘Lady Alcohol’ (‘J’ai une relation avec elle. C’est fini et je suis content.’) deed de gedachten glijden naar de Brusselse Dansaertstraat - zijn tarmac. Hoe roerig waren de jaren er toch, hoe jong kon je er blijven - in café Le Coq hangt geen kalender. De Dansaertstraat heeft een eigen zon en een eigen regen, en áltijd liep Arno daar, de kleine oogjes pierend naar rumoer, ontucht en volle glazen. Zingend in de AB, zijn prachtige tuin, zag je hem weer zitten in de bars, balletje-balletje spelend met geluk en melancholie.
Zijn ándere thuis bezong Arno in ‘Oostende Bonsoir’. ‘C’est pas grave, demain / Sera un autre soir / J’suis seul avec toi / Oostende, bonsoir’: een kokkel troost. Als de avondklok definitief ingaat, mag zijn as de Noordzee in, zei le plus beau eerder deze week op de radio tegen la plus belle - Michèle Cuvelier. Zal de zee dan een onsje zwaarder wegen? Verstrooid zijn is een levenskunst. Arno kon het al toen hij zeven was.
Oostende, Brussel, mogelijk ook alle landerige dorpjes ertussen: je kunt er aanspoelen zonder woorden, maar je gaat er weer weg met muziek. In ‘Ratata’ werd Arno bezield door iets heiligs, in ‘The Parrot Brigade’ schopte hij rel zonder de hoofdstad te beschadigen. En toen stond hij recht, en kwam ‘Olalala’. De AB werd liefdevol in de maag getrapt: hier sprak levenslust, balorigheid, het absolute onvermogen om zelfs maar een minuutje grijs te zijn. Het publiek werd een notaris die het testament wild parafeerde: c’est magnifiiique.
‘Ha Ha’ en ‘Whoop That Thing’ volgden nog, en daarna ging het ongenadige zaallicht aan - kanker is doof voor gegil om bisnummers. Wat hadden we gezien? Ik denk: het debuutconcert van een broze, niet-boze man. Onsterfelijk zijn we, tot de sterfelijkheid het tegendeel bewijst.