50 jaar'Exile On Main Street' van The Rolling Stones
Bravo bravo zeer goed gewerkt!
De Rolling Stones zijn, sinds het verdwijnen van de Beatles en het steeds minder regelmatig werken van Dylan, nog één van de weinige muzikanten — samen misschien met de Band, Van Morrison en Neil Young — van wie een nieuwe plaat wordt afgewacht in ademloze, bijna geheiligde spanning. Ook al hebben de Stones, vooral in hun laatste dagen bij Decca, niet altijd even. gave producten afgeleverd, het blijft per slot van rekening de laatste grote charismatische groep, de laatste formatie ook die een brug slaat met een bruisender rockverleden. En aangezien Jagger, Richards en de anderen toevallig ook nog zo ongeveer de opwindendste muziek kunnen maken die er te beluisteren valt, is er voor die spanning genoeg reden. Temeer daar het met de Stones het laatste anderhalf jaar nogal goed gaat. Nadat het leek alsof de jongens vastzaten in een muzikale kringloop die beperkt bleef tot ‘O Carol’, ‘Midnight Rambler’ en nog een paar kapotgespeelde favorieten, gingen ze opeens weer aan het vernieuwen toen er verhuisd werd naar Frankrijk en een eigen platenlabel werd gesticht. De eerste plaat op dat label, ‘Sticky Fingers’ luidde die wedergeboorte zeer fraai in en nu is er de dubbele, met achttien gloednieuwe nummers gevulde ‘Exile On Main street’. (Het tussendoor verschenen ‘Jammin’ with Edward’ moet maar vergeten worden als een mislukte grap en het was trouwens geen échte Stones-plaat.)
Welnu, beste fans, sla het spaarvarken maar vast stuk. Want ‘Exile On Main Street’ is het meest godallemachtig ruige stuk vinyl geworden dat er in vele maanden op de markt is gebracht. Charlie Watts en Bill Wyman zorgen voor de vertrouwde, als een rots in de branding staande ritmesectie, de halve-Stones Nicky Hopkins (piano). Bobby Keys (tenor) en Jim Price (trompet) scheuren een heel stuk weg; gitaristen Mick Taylor en Keith Richards doen de snaren zingen en gieren, Mick Jagger klinkt even bezeten als altijd en die vocalist zorgde samen met Keith Richards voor vier kanten vol nummers die zo grof, exciterend rocken dat sommige oudere Stonesplaten in vergelijking hiermee gepolijste muziek lijken te brengen.
Wie de uit deze plaat gesneden singel ‘Tumbling Dice’ kent —en welke lezer van dit vakblad doet dat niet — weet al dat Jagger en Richards hier niet zo zeer teruggrijpen naar hun oude bluesidolen als wel naar een soms primitief aandoende, altijd ‘cookende’ rhythm and blues. En hoewel er nog sterkere nummers dan ‘Tumbling Dice’ op de plaat staan, is daarmee de sfeer van dit nieuwe Stones-product wel goed getekend. ‘Exile On Main Street’ begint met een song die luistert naar de niet mis te verstane titel ‘Rocks of’ en vanaf dat nummer duurt het precies vijf tracks oftewel zo’n zeventien minuten voordat het tempo enigszins zakt (dat gebeurt in ‘Sweet Virginia’ en ook dat nummer stampt nog altijd de pan uit).
In de tussentijd hebben we ons dan al door twee van de vele hoogtepunten van deze elpee heengezweet: de geweldige, door Jagger en Richards samen gezongen rocker ‘Rip This Joint’ (met de sax van Bobby Keys zó uit de jaren vijftig) en het Canned Heat-achtige, echoënd opgenomen ‘Hip Shake’. Na ‘Sweet Virginia’ blijft het nog relatief kalm in een nieuwe Stones country-song, het vervolg dus eigenlijk op ‘Wild Horses’, die ‘Torn And Frayed’ heet en waarop Al Perkins de steel guitar bespeelt. Nadat we op die tweede kant een beetje hebben kunnen bekomen, gaat het er op de tweede plaat gelijk weer uitermate fors tegenaan in een nummer dat ‘Happy’ heet en wordt gezongen door Keith Richards. En dan komt er weer een van die Hoogtepunten, een zeer typisch Jagger-Richards-nummer dat luistert naar de mooie titel ‘Turd On The Run’ en dat weer eens duidelijk maakt waar het in rock en roll, of rock of zelfs pop allemaal om begonnen is: opwinding door middel van muziek waarin je helemaal kunt opgaan en die zich niet leent voor intellectualistische ontleding waarin de meeste uit de folkschool afkomstige recensentjes in dit land zo sterk zijn.
En wat is er verder nog allemaal te genieten? Het slepende ‘Ventilator Blues’ dat begint met een zeer droge gitaar waar dan eerst de rhytmesectie en daarna de blazers bovenop vallen (let op Nicky Hopkins); het door Jagger zeer emotioneel vertolkte medium-tempo ‘Let It Loose’; het enige langzame nummer van de plaat, het door Billy Preston en een klein koortje in de verf gezette ‘Shine A Light’ dat steeds sneller en woester wordt om dan weer tot een langzame blues terug te vallen in Prestons midden-stuk; het eenvoudig, traditionele Stonesnummer ‘Soul Survivor’. Er zijn grote dingen verricht, daar in het zuiden van Frankrijk, in de mobiele studio van de Stones en in de Sunset Sand Studio in Hollywood.
Mick Jagger en Keith Richards hebben een definitief einde gemaakt aan alle insinuaties dat ze een beetje leeg geschreven zouden zijn. En de groep als geheel klinkt nog altijd even hecht en stevig. We kunnen de laatste paar weken niet klagen over de platen die verschijnen, maar tussen al dat puike werk verdient ‘Exile On Main Street’ toch wel een zeer extra vermelding.
(Verschenen in Humo in mei 1972)