cd★★★★☆
David Bowie - ‘Blackstar’: ‘Time is absoluut níét on our side’
Het is een luxeprobleem: een superster die alle kanten op kan en enkel moet kiezen wat hij níét wil doen. Wat de rijke, beroemde, gerespecteerde levende legende die David Bowie is, niet meer wil doen is: tijd vermorsen. Tijd is namelijk het enige waar hij in z’n 69ste levensjaar gebrek aan heeft. Al toen hij 26 was schreef hij ‘Time’; en de Stones logen – time is absoluut níét on our side. Tenzij je niet ‘tijd’, maar ‘tijdgeest’ bedoelt, en zelfs die is rocksterren slechts in zeer beperkte mate gunstig gezind.
Wat doet Bowie dus, wat dééd hij het voorbije decennium, na zijn wake-upcall in 2004, die hij zelf ‘een belachelijk ordinaire garden variety-hartaanval’ noemde? Hij verdween, dook onder, zweeg – zes jaar lang. Vergelijk dat met de never-ending tours van Bob Dylan en duizend mindere goden. Vergelijk dat met het jaarlijks uitbraken van steeds slechtere cd’s van tijdgenoten. Vergelijk dat met het opportunisme van imitatoren die maar al te graag ‘Let’s Dance, Part Two’ zouden afscheiden.
Er was dus stilte. En toen een mooie single. En toen weer niets: geen tournee, geen promotiecampagne, geen talkshows, geen stunts. Niets dat de mythe voedde. En, zoals Bowie in ons laatste gesprek had aangekondigd: geen geflirt met imago of alter ego’s. En nu is er ‘Blackstar’ en het is de plaat van een gelouterd man. Een ernstig man ook. De onderwerpen zijn – zeker als je tussen de regels leest – géén easy listening: vergankelijkheid, verval, verraad, geweld, terrorisme, fanatisme, filosofie… Je hoort David Jones, eerder dan David Bowie. De maskers zijn afgevallen, de artiest toont zich naakt. Dit zijn geen songs waarin spelletjes worden gespeeld. Ziggy en andere Thin White Dukes zijn ver weg.
Wat krijgen we dan wel? Intrigerende, uitgesponnen songs die de ontbrekende schakel lijken tussen de soundtrack bij de tijdgeest en die bij een nog niet uitgezonden HBO-serie over de langs alle kanten bedreigde lotsbestemming van het verschijnsel mens. Ingespeeld door een volledig nieuwe groep. Alles eigen werk, behalve één sample uit een obscure en middelmatige technodrone. Geproducet door Bowies ouwe, verrezen vertrouweling Tony Visconti.
Zeven songs. De langste duurt tien minuten – al kun je ook zeggen dat ‘Blackstar’, één en al vervreemding, drie songs in één is. ‘’Tis a Pity She Was a Whore’ (een verbastering van een vers van Shakespeare) is uptempo hypnotisch gedram, bevreemdend én beklijvend. ‘Lazarus’ herinnert aan The Cure ten tijde van ‘Faith’, met een dromerige saxofoon die zich om een grillige melodie en verontrustende teksten (‘I’m so high it makes my brain whirl’) spint. ‘Sue (in a Season of Crime)’ lijkt een outtake van ‘Earthling’, gemixt met iets van ‘Lodger’ – het resultaat is nerveus en potent. ‘Girl Loves Me’ is een stuk minder romantisch dan z’n titel doet vermoeden. Alleen ‘Dollar Days’ en ‘I Can’t Give Everything Away’ zijn wat je mainstream of commercieel zou kunnen noemen. De eerste song is lieflijk en jazzy, iets tussen ‘Life on Mars’ en ‘Golden Years’ in; de tweede is hoe Bowie in de jaren 90 had geklonken als de productie destijds (op bijvoorbeeld ‘Black Tie/White Noise’) niet zo glad was geweest.
Een concert met al deze songs in de setlist zou opwindend zijn, maar je zou, denk ik, ook murw en licht gedeprimeerd huiswaarts trekken. ‘Blackstar’ is uitstekend, maar ernaar luisteren is eerder werk dan ontspanning. Zoals alle goeie kunst? De eerlijkheid gebiedt me te zeggen dat de geheimhouding dermate strikt was dat ook ik ‘Blackstar’ slechts één keer heb mogen beluisteren. Wie weet groeien de songs dus nog na meerdere beluisteringen.
Wie van Bowie anno 2016 avontuur verwacht, zal blij zijn met deze plaat, die klinkt als de noodkreet van een bronstige 30-jarige. Wie op ‘Laughing Gnome’ deel twee hoopte, is eraan voor de moeite.