CD★★★★☆
David Bowie - Who Can I Be Now?
Het is onbegonnen werk om zeven uitstekende tot briljante elpees te recenseren en bovendien gaan superlatieven ook vervelen, dus ik beperk me tot wat we nog niet wisten en waarom deze box welbesteed geld is, ook voor wie het volledige oeuvre van David Bowie al in huis heeft.
In de Verenigde Staten ontdekte Bowie omstreeks 1974 ‘Soul Train’ (de televisieshow waarin alle soullegendes aantraden), verfijning, funk, disco en helaas ook cocaïne. Die explosieve mix, gekruid met z’n onverwachte vriendschap en muzikale samenwerking met John Lennon en de niet te onderschatten inbreng van het kruim van vooral zwarte Amerikaanse sessiemuzikanten, maakt van deze periode een rollercoaster.
Ik ben gek op soul en funk en (de betere) disco dus ik vind ‘Young Americans’ sowieso geweldig. Nu is ‘The Gouster’ niet de ‘lang verloren gewaande unieke volledige elpee’ die de marketeers ervan willen maken. ’t Is slechts een soort generale repetitie voor ‘Young Americans’, waarbij sommige songs (ondanks prachtig saxwerk van David Sanborn, later zelf ook een ster) té schatplichtig zijn aan James Brown en consorten – ‘Right’, bijvoorbeeld.
Pas na ‘The Gouster’ zou Bowie met Lennon de klassieker ‘Fame’ schrijven. Hier moeten we het doen met het slecht gearrangeerde ‘John, I’m Only Dancing’ (de andere versie is beter). Achtergrondzanger Luther Vandross zou later zelf (in de VS) een monstercarrière kennen als het geilere, slankere alternatief voor Barry White. En met die andere zwarte parel Ava Cherry had Bowie een stomende affaire – ‘free your ass and your mind will follow’ gold ook voor hem.
Eén parel had ik niet willen missen: ‘It’s Gonna Be Me’, dat het midden houdt tussen een soulvolle ballad en een torch song. Práchtig nummer, briljant gezongen, Bowie die heerlijk fraseert en elke druppel soul en bloed uit de tekst wringt. Revolutionair of muzikaal grensverleggend is het allerminst, ’t is een pastiche, Bowie die iets maakt in de stijl van de duizend soulballads die hij zelf had gehoord. Maar hij verpulvert het cliché ‘White men can’t sing the blues/soul.’
‘Station to Station’, zo wil de geschiedenisles, is het eerste opstapje weg van de hitparade en richting avant-garde en underground en Berlijn. Die opdeling is kunstmatig, want pakweg ‘Golden Years’ op ‘Station to Station’ is geen Thin White Duke-song en had veel beter gepast op ‘Young Americans’. Overigens: kenners die zweren bij Bowies Berlijnse jaren kijken een beetje neer op ‘Golden Years’ – te dansbaar, te commerciëel, een ordinaire meezinger. Onterecht: ’t is één van z’n allerbeste singles en bovendien briljant gezongen – try it and fail.
De extra’s op de cd ‘Re:call 2’ zijn er enkel voor de fan die álles wil: remixes, single edits en een paar liveversies, niets onmisbaars.
Wat deze box tóch onmisbaar maakt, is de livedubbel-cd ‘Live Nassau Coliseum ’76’ (behalve voor fanaten die de aparte box daarvan al hebben). De liveplaten ervoor en erna zijn briljant: ‘David Live’ uit 1974 toont de Bowie die Ziggy naadloos liet overvloeien in musichall, vaudeville en chanson, en ‘Stage’ is de tour waarop Bowie voor het eerst zijn Berlijnse huisvlijt showde. Maar van de Thin White Duke-tournee uit 1976 bestond nog geen officiële registratie. Dit concert dateert uit the yankee leg – de Amerikaanse fase van de tournee. Zowel Bowie als zijn fenomenale groep zijn in topvorm: swingend, bezield, passioneel, rücksichtslos. Een subtiele pletwals, dat is deze liveplaat – speel ‘Stay’ of ‘Fame’ loeihard en je begrijpt wat ik bedoel. Het is superieure popmuziek, rock-’n-roll 2.0 in 3D – vergelijk deze vernieuwende muzikale rijkdom én deze precisie met het slordige gelummel op platgetreden paden dat bijvoorbeeld The Rolling Stones in die periode live afscheidden.
‘Rock ’n’ Roll animal’, ‘Lou Reed Live’, ‘Viva Roxy Music’ en ‘Live Nassau Coliseum ’76’: dát waren de registraties van de beste concerten van de eerste helft van de seventies, en ik ben godverthefuck te jong om ze gezien te hebben.
Hij was uniek. Maar dat wisten we al.