concert★★★★☆
‘De nummers van Tjens Matic zijn bedacht toen er nog geen Cola Zero bestond en men de kleurentelevisie nog moest uitvinden’
Als het van Arno afhangt, kan de huidige rockscene wel een shot anarchie gebruiken. Om het jonge volkje te tonen hoe het moet, gaat hij dezer dagen de boer op met Tjens Matic, een band waarmee hij zijn muzikale prehistorie weer tot leven brengt. Goed idee, want in Leuven stelden we vast dat je ook in een achteruitkijkspiegel soms een glimp van de toekomst kunt opvangen.
‘Merci dat iedereen betaald heeft’, grijnsde Le Plus Beau ter verwelkoming. Zo outte hij zich andermaal als de archetypische Belg die meerdere talen door elkaar spreekt –in dit geval: Engels, Frans en West-Vlaams– maar er geen enkele echt beheerst. Het neemt niet weg dat hij de voorbije 45 jaar in de rivierbedding van de inlandse rock meer dan één steen heeft verlegd. Dat deed hij al toen hij zich nog met twee woorden liet aanspreken. Want wie in de geboorteregisters van Oostende gaat neuzen, merkt alras dat de man-zonder-achternaam eigenlijk Arno Hintjens heet. Ooit maakte hij de podia onveilig met Tjens Couter, een rhythm & bluesband die zich spiegelde aan de Stones, en later met het baanbrekende TC Matic, dat uit de muzikale erfenissen van James Brown en Captain Beefheart een volstrekt unieke Eurorocksound destilleerde. Het oeuvre van beide groepen staat vandaag nog altijd als een euh… Japanse wolkenkrabber.
Met Tjens Matic bladert Arno vandaag dus uitsluitend in zijn back catalogue, wat verklaart waarom de meeste songs op zijn setlist in Het Depot uit de seventies en eighties dateerden. De European Cowboy, 68 inmiddels, zette zijn pioniersrol graag in de verf, door aan te kondigen dat hij de nummers bedacht toen er nog geen Cola Zero bestond en men de kleurentelevisie nog moest uitvinden. Tussendoor vloekte hij als een ketter en maakte hij grapjes over het kapsel van Mireille Mathieu (‘De enige vrouw die de jongste 250 jaar niet van uiterlijk is veranderd’). Niet dat het een melige bedoening werd, daar in Leuven. De groep, met topmuzikanten die we kennen van Arsenal en Sioen, speelde anderhalf uur lang op het scherp van de snee. Tijdens opener ‘Being Somebody Else’ maakte Arno, solerend op een staafmixer, prompt duidelijk dat wie voor een avondje easy listening was gekomen, zich jammerlijk van plek had vergist.
De zompige bluesrockers van Tjens Couter (‘The Milkcow’, ‘Dance With Me’...) waren het traditioneelst van snit: rechttoe rechtaan en met Arno’s krolse smoelschuiver centraal in het geluidsbeeld. Ook ‘Gimme What I Need’, destijds een single die op de jukebox van de befaamde New Yorkse muziekclub CBGB’s belandde, vertoonde nauwelijks slijtageverschijnselen. Maar écht opwindend werd het pas toen het hoofdstuk TC Matic werd aangesneden. Vooral gitarist Bruno Fevery trok met zijn grillige licks en roestige prikkeldraadriffs de aandacht naar zich toe. ‘Que Pasa’, ‘Le Java’ en ‘Parrot Brigade’ (een categorie waar Tjens Matic nadrukkelijk níet toe behoort) klonken zo explosief dat ze wel uit semtex geboetseerd leken. ‘Viva Boema’ balanceerde op een wall of sound van gewapend beton en in het onverslijtbare ‘O La La La’ transformeerde de gitaar zich in een dodelijk percussiewapen.
De ritmesectie liet zich evenmin onbetuigd: Mirko Banovic voorzag 'Living On My Instinct' van broeierig baswerk, terwijl drummer Laurens Smagghe de ene energie-ontlading na de andere door de zaal deed knetteren. Intussen debiteerde Arno onverstoorbaar zijn nonsensicale collageteksten en maakte hij duidelijk dat de naam van zijn groep niet geheel toevallig naar de Servische surrealistische dichter Dušan Matić verwijst.
Met het nijdige ‘No Job No Rock’, dat herinnerde aan een sociaal klimaat waarin de toekomst er allesbehalve polychroom uitzag, en ‘Meet the Freaks’, een flard metalblues waarin de withete slideverrichtingen van Fevery je oren deden flapperen, smokkelde Tjens Matic twee vreemde eenden in de bijt. Het ene was een overblijfsel uit de plaat die Arno maakte met Charles & The White Trash European Blues Connection, het andere verwees naar zijn kortstondige flirt met The Subrovniks. Toch was van een stijlbreuk was nergens sprake. De songs knarsten en piepten als een metalen hek dat al veel te lang geen olie meer had gezien. En om te onderstrepen dat Tjens Matic méér is dan een oefening in nostalgie, vuurde het kwartet met 'Middle Finger' zelfs een nieuwe single af.
Net toen we op het punt stonden de minkukel, die de hele avond om ‘Putain Putain’ had geroepen, de nek om te wringen, kreeg die alsnog zijn zin. Iedereen joelde de tekst mee alsof het een Europese volkshymne betrof en dat het viertal er meteen daarna ‘L’union c’est la force’ achteraan gooide, was in deze Brexit-tijden een statement op zich. Maar we vingen ook enkele muzikale grapjes op: Arno die op zijn harmonica al een stukje uit de ‘Brabançonne’ blies, of Bruno Fevery die zich, Jimi Hendrix-gewijs, aan een interpretatie van de Eurovisietune waagde.
‘Bye Bye Till the Next Time’, klonk het tot slot. Iets zegt ons nú al dat die niet lang op zich zal laten wachten.