CD★★★★½
De samenwerking tussen Pharoah Sanders en Floating Points is er een om ‘u’ tegen te zeggen
De Britse elektronica-artiest Floating Points heet Sam Shepherd, jaagt al sinds zijn 13de op tweedehands vinyl en is van opleiding neurowetenschapper – da’s iemand die ons zenuwstelsel bestudeert. In de Berlijnse danstempel Berghain begon hij ooit een technoset met het twintig minuten lange ‘Harvest Time’ van saxofonist Pharoah Sanders. Die plaat van 1977 is moeilijk te vinden, staat niet op Spotify en werd indertijd lauw ontvangen. Men vroeg zich af wat Sanders’ vrouw aan het harmonium deed. En waarom wilde hij niet langer alles spectaculair overblazen in de stijl van de harde freejazz die hij met John Coltrane had gemaakt?
De ondertussen 80-jarige Pharoah Sanders werd een paar jaar geleden op Gent Jazz aangekondigd als mysticus, profeet, predikant en peetvader van de spirituele jazz. Waarna hij doodleuk opkwam met de klep van zijn honkbalpet naar achteren, een paar ballads vol blies, in de beker van zijn sax zong en al dansend een vrouw met hoed op de eerste rij verleidde.
Voor Sanders is ‘Promises’ zijn eerste plaat in vijftien jaar. Voor Floating Points is het een eerste, lange, helemaal zelf gecomponeerde symfonie waarvoor geldt: er is in geen velden, wegen of wildpaden ook maar één technobeat te bekennen. Ik kan niet elk geluid even goed thuisbrengen, maar hier en daar moet Shepherd de Buchla gebruiken, een complexe modulaire synth zonder keyboard. Een briljant geluidsarchitect is hij ook: het is een genot om onder de koptelefoon deze paardenmolen van klanken te beleven.
Het trage tempo wordt zes keer per minuut bepaald door een golfslag. De plaat duurt 46 minuten, dus dat is 46 x 6 = 276 keer die soms lichtjes veranderende golf vol clavecimbel, celesta, mogelijk orgel. De eerste keer stoort dat onafwendbare ritme. Maar na een paar keer luisteren begint zes keer per minuut diep in- en uitademen soms zelfs te lukken.
‘Promises’ draait uiteraard het meest rond een paar keer komen en weer gaan van Pharoah Sanders en zijn tenorsax. Hij komt bescheiden en nogal romantisch aanwaaien. Eén keer is hij in gesprek met een zingende zaag. Twaalf minuten ver mompelt en neuriet hij zich richting een intens gevecht. Weer tien minuten later recht het hele London Symphony Orchestra de rug, komt de muziek even uit het Nabije én het Verre Oosten, verandert een prachtige filmscore sierlijk van stemming en valt uiteindelijk alles stil, op de golfslag na: hier laat Sanders z’n sax pruttelen als een Italiaanse koffiepercolator. En na een dik halfuur gaat Pharoah zelfs door een elektronicastorm door perfect een kwade waakgans na te doen.
Het slot is ook weelderig, komt zonder des grootmeesters saxofoon en doet dienst als broodnodige decompressieruimte richting de echte wereld, waarin tourette hand in hand huppelt met ADHD en de hik.