Zes jaar zonderDavid Bowie
Hoe David Bowie een legende werd
The day the music died. Over de exacte datum woeden hevige discussies aan menig cafétoog, maar 10 januari is steevast een optie: de dag dat David Bowie de aarde vaarwel zei en naar zijn geliefde ruimte trok. Twee dagen geleden zou hij zijn 75ste verjaardag vieren, vandaag betekent echter het zesde jubileum van zijn overlijden. Humo zocht uit waarom hij door elke al dan niet zelfverklaarde muziekkenner tot het kruim van de muziekgeschiedenis wordt gerekend.
(Verschenen in Humo op 26 februari 2013)
Zijn het de briljante schijnbewegingen? De hattricks, de schwalbes, de uitzinnige shirts? Dat ongemerkt infiltreren en weer verdwijnen uit het strafschop- gebied? Of ligt het aan de tegenstand? Feit is dat David Bowie – ha, u dacht dat wij het over Messi hadden! – zich na 45 jaar, 24 studioplaten en een stilte van 10 jaar nog altijd de meest tot de verbeelding sprekende artiest uit de popgeschiedenis mag noemen. En Onze Man kent het echte verhaal.
Het begin voorspelde weinig goeds. Is er een banalere, voor de rock’n roll meer ongeschikte naam dan David Jones, tenzij misschien Joseph Smith? En is er een saaiere geboorteplaats denkbaar dan Bromley – niet eens Londen? Alsof je de wereld moet veroveren vanuit Borsbeek of Muizen in plaats van Antwerpen of Mechelen. Net zo als iedereen moest Bowie eerst – zo veel mogelijk uit het zicht – het vak leren. Wie van daag rockster wil worden, kan volstaan met via cut and paste de carrière van de Bowies van deze wereld te kopiëren. Indertijd moest Bowie nog zichzelf uitvinden, met vallen en op staan. Hij versleet minstens vier prulgroepjes met lullige namen (The Konrads, The Mannish Boys, The Lower 3rd, The Hype) voor hij besefte dat hij solo beter af was én voor hij de stap aandurfde.
‘Ik ben niet van nature een performer,’ vertelde Bowie begin jaren zeventig aan zijn vriend, fotograaf Mick Rock. ‘Ik denk dat ik een web van leugens en alter ego’s zal verzinnen. Een rol spelen is bevrijdend en avontuurlijk. Zo kan ik een Messiaanse mythe creëren en blijf ik zelf buiten schot. Rocksterren zijn als de valse profeten uit de tijd van Jezus. En valse profeten verspreiden mythes en verdienen daar veel geld aan.’
Eén kenmerk van de ideale rockster is: de bereidheid om het risico te nemen dat je voor schut staat. En laat ons eerlijk zijn, als je sommige van de outfits die Bowie ooit droeg op een kapstok zou zien hangen, zou je denken: ‘Welke hansworst draagt in godsnaam zoiets ridicuuls?’ Idem voor de Piet Piraat-ooglap van ‘Aladdin Sane’. En op foto’s van Ziggy Stardust zie je dat hij niet zomaar ‘hoge hakken’ draagt, maar de domst ogende teensletsen op stelten die toen populair waren bij rijke mondaine vrouwen in Saint-Tropez. En ik zie Tom Barman of zelfs Thom Yorke niet zonder uitgelachen te worden met een rood-blauwe bliksemschicht op hun gezicht paraderen, zoals Bowie ten tijde van ‘Aladdin Sane’.
Veel hangt af van de bereidheid van het publiek om mee te gaan in de trip – suspension of disbelief, zoals Hitchcock het graag noemde. Daarom heb ik diepgaande analyses van Bowies imago en kledingstijl altijd wat vergezocht ge vonden. Volgens mij geldt, simpel: zonder killer riffs, grootse songs en een orkaan van een stem was Bowie niet meer dan een potsierlijk geklede, androgyne poseur geweest. En zo waren er nog in die periode, alleen: we zijn hen vergeten omdat hun muziek niets voorstelde. En omdat ze, op z’n Engels, gezegend waren met ‘a charisma bypass’: géén charisma, te weinig uitstraling, zodat niemand hen ernstig nam.
Wat elke rockster nodig heeft, zijn fans én meelopers. Bowie vertelde ooit, smakelijk lachend, dat hij nog steeds genoot van het feit dat toen hij in 1971 make-up begon te dragen en in de pers beweerde dat de meisjes daarop af kwamen ‘als motten naar een vlam’, ook ‘bric kies’ (afkorting van bricklayers, metselaars, vrij vertaald stoere macho’s uit de arbeiders klasse) en andere naäpers plots make-up begonnen te dragen. Op de vroegste foto’s van punkgod John Lydon zie je hem met make-up en knaloranje piekhaar – met andere woorden: een bastaardzoon van Bowie circa ‘Aladdin Sane’.
Iggy, Lou en de vrienden
Wat Bowie ook perfect deed, was allianties smeden. Stelen van de besten. Beseffen dat er mee dan drie akkoorden zijn. Beseffen dat de wereld groter is dan rock. Onvoorspelbaar zijn. Kunnen zwijgen en verdwijnen op momenten dat je je publiek hongerig moet houden – in het Britse muzikantenmilieu is ‘don’t outstay your welcome’ regel nummer één. Bowie en Prince voeren bewust een politiek van schaarste – in tegenstelling tot, onder anderen, Bob Dylan, wiens neverending tour maakt dat zelfs de hardnekkigste fan op de duur redeneert: ‘Is hij daar nu wéér? Dit jaar sla ik ’ns over.’
James Newell Osterberg Jr. en Bowie werden goeie vrienden in 1975, toen die eerste – u mag Iggy Pop zeggen – de opnames van ‘Station to Station’ bijwoonde. Wat later namen ze samen ‘Turn Blue’ op, de eerste van een reeks gezamenlijke composities die op Iggy’s solo debuut ‘Lust for Life’ zouden terechtkomen, en nog wat later speelde een gulle en galante Bowie (welke andere superster doet zoiets?) op de achtergrond keyboards tijdens de ‘Lust for Life’-tournee. Toen de Britse presentator Russell Harty Bowie later vroeg waarom hij na vier jaar wonen in Los Angeles geen Amerikaans accent had overgenomen, antwoordde Bowie droog: ‘Ik praatte daar nooit met iemand.’ Al leen Iggy doorbrak dat isolement. Bowie ont voerde Iggy in die periode eens uit een ontwenningskliniek. Zoiets schept een band.
In Berlijn, waar the man who fell to earth landde, logeerde Iggy – Jim voor de vrienden – bij David, ‘in een goor appartement zonder verwarming.’ David redde Iggy van een overdosis (heroïne, dat Iggy toen nam als was het snoep, is nog net iets dodelijker dan de coke die Bowie door z’n neusgaten joeg – de drug van Iggy sloopte z’n lijf, die van Bowie z’n brein). Maar op Bowies vijftigste verjaardagsconcert in Madison Square Garden, waar anyone who’s anyone hem hulde bracht, blonk Iggy uit door afwezigheid. ‘We waren elkaar toen even beu gezien, dat komt voor in elk goed huwelijk,’ zei hij daar later over.
Ik zag ooit de contact sheet met de andere foto’s, genomen voor en na die ene gepubliceerde foto van de legendarische ontmoeting van Bowie, Mick Jagger en Lou Reed, in het Café Royal in Regent Street, waar Oscar Wilde wel eens dineerde. Op de officiële foto, genomen na het zogenaamde overlijden van Ziggy Stardust in 1973 (‘Not only is this the last concert of the tour, but it’s the last concert we’ll ever do’) zitten de drie te ginnegappen aan tafel, breed grijnzend. Maar op de afgekeurde foto’s zie je Jagger kijken met een verdwaasde, ongemakkelijke blik: ‘Waar ben ik in gods naam terechtgekomen?’ Er is ook de foto in de lobby waarop Lou Reed, Bowie en Iggy Pop, verwante geesten en partners in crime, elkaar omarmen – Iggy in het midden, als hofnar, zo als Dean Martin bij Sinatra’s Rat Pack.
De subtiele en wisselende dynamiek tussen Bowie en Lou Reed is een aparte studie waard. Toen ze elkaar voor het eerst ontmoet ten was David al beroemder dan Lou, maar Lou was ouder, en had dus een voorsprong: The Velvet Underground was al gesplit toen Bowie z’n eerste hit scoorde. Het was David die naar Lou opkeek, niet andersom. De eer ste keer dat Lou buiten Amerika optrad, was in Londen, tijdens de set van Ziggy Stardust: samen brachten ze ‘White Light, White Heat’.
Coke met melk
Bowie is, net zoals veel andere rocksterren, opgelicht, maar hij was nooit een marionet. Hij was te gedrogeerd en te navelstaarderig en te druk bezet om te merken dat er geld verdween, maar hij was niet één van die karakterloze sterren bij wie achter de schermen een andere opportunistische visionair aan de touwtjes trekt. Toch blijft het schokkend, en een goeie les voor jonge would be-rocksterren: in 1975, na bijna tien jaar hard labeur, drie wereldtournees en een handvol hits... was Bowie blut. De megalomane decors en films en hotelsuites en lijfwachten vraten geld dat er niet was, en manager Tony DeFries beschouwde Main man Management, waarvan Bowie dacht dat hij mede-eigenaar was, als de kas om z’n eigen afwijkingen te financieren. Ook ten tijde van de Berlijnse trilogie was Bowie de facto bankroet. Het zou tot na de ‘Serious Moonlight’-tournee in 1983 duren voor hij de rijkdom vergaarde die we in onze wildste dromen met rockster ren associëren.
Ironisch genoeg verdiende Bowie het meeste geld met wat hij het minst graag deed: optre den. ‘Ten tijde van ‘Let’s Dance’ en de drie jaar die daarop volgden, dacht ik op het podium vaak: ‘Wat doen al die mensen hier, ze zien eruit als fans van Phil Collins.’ En dan dacht ik vervolgens: ‘Wat doe ik hier?!’’
Bowie is zich ook goed bewust van de keer zijde van de roem – zie de tekst van ‘Fame’. Al in 1974 zei hij: ‘Ik vrees dat vroeg of laat een beroemde rockster afgeknald zal worden. Misschien overkomt het mij. Ik hoop dat het niet op het éérste concert van deze tournee is, want dan krijgt niemand deze show te zien.’ Zes jaar later kreeg Bowies vriend en buurman John Lennon de volle laag. Lennon, die amper een paar maanden voordien verklaarde dat hij iets wilde maken ‘dat zo goed is als ‘Heroes’’.
Maar wie zelfdestructief is, behoeft geen moordenaar. Jarenlang nam Bowie cocaïne, als zelfmedicatie – hij was van nature verlegen, contactgestoord, en was bang om schizofreen te worden zoals z’n halfbroer Terry – a lad insane – die in 1994 zelfmoord pleegde. In Los Angeles, ten tijde van ‘Young Americans’ en ‘Station to Station’, overleefde de lijkbleke, anorectische Bowie op een dieet van melk, lollies en coke. Eén keer werd hij letterlijk wakker in een goot.
Leerling en meester
Bowie is naar eigen zeggen ‘a culture vulture’, vrij vertaald: iemand die, als een aasgier, van alle culturele trends en hypes iets meepikt. Meesurfen op de tijdgeest was zijn vorm van opportunisme. Hij deed het zo goed, dat het vaak leek alsof hij een nieuwe stroming zelf had uitgevonden.
De lijst van invloeden op Bowie is lang en bestrijkt vele terreinen: Andy Warhol, ja, maar ook obscuurdere artiesten zoals Joris Karl Huysmans (negentiende eeuws schrijver en vierder van het decadente en het artificiële); de expressionistische films van Fritz Lang en Leni Riefenstahl; het surrealisme van Luis Buñuel; ’1984’ van George Orwell; de flamboyante kleren van Yohji Yamamoto en het Japanse Kabuki-theater; de outsider personages uit boeken van Colin Wilson, Charles Baudelaire en Yukio Mishima; de glamour van Marlene Dietrich en Elizabeth Taylor...
Het Ziggy-personage was geïnspireerd door de megalomane zelfdestructieve rocker met een Messias-complex Vince Taylor, maar muzikaal keek Bowie die eerste jaren vooral op naar Syd Barrett van Pink Floyd. Hoe loyaal en gentlemanlike Bowie is, bewees hij bijna veertig jaar later door op één van de concerten van David Gilmour in de Royal Albert Hall, typerend onaangekondigd en low key, één van Syds songs te zingen. Ook T. Rex was een in vloed, maar later zou Bowie over z’n verongelukte vriend Marc Bolan zeggen: ‘Hij heeft de deur geopend, maar hij bleef steken in goede bedoelingen. Hij creëerde een ruwe versie van wat glamrock zou worden, en wij hebben ze op punt gesteld.’
Je meet de status van een rockster ook af aan de weerklank van zijn oeuvre – de invloed die hij heeft op anderen. De impact van Bowie op zijn en latere generaties kan moeilijk over schat worden. Geen Queen, of toch niet in die vorm, zonder Bowie – dat gaf Freddie Mercury zelf toe. Geen ‘Rocky Horror Show’. Geen new wave. Geen new romantics. Geen Marilyn Manson (die bestaat uit één derde Alice Cooper, één derde Bowie, één derde metal).
Een kleine greep uit de vracht rockers die openlijk toegaven dat ze schatplichtig waren/ zijn aan Bowie: Morrissey, Nirvana, Smashing Pumpkins, Talking Heads, R.E.M., Björk, Fad Gadget (de veel te vroeg gestorven Frank Tovey werd in z’n hoogdagen uitentreuren om schreven als ‘de nieuwe Bowie’), TV on the Radio, Lady Gaga (‘Toen ik achttien was, zat ik alleen thuis cocaïne te snuiven, opgemaakt als Ziggy Stardust, om zo dicht mogelijk Bowie te benaderen’), Simple Minds (die hun groepsnaam lichtten uit Bowies ‘The Jean Genie’ – zie ook The Kooks), Christopher Owens van Girls, Kaiser Chiefs, Marcus Reeves, The Cure, Pixies, Arcade Fire, Fanfarlo, MGMT, Elbow, Damon Albarn en Gorillas (2D houdt op de cover van ‘Plastic Beach’ een door Bowie gesigneerd exemplaar van ‘Hunky Dory’ vast). In de dance-sector zijn James Murphy en Tiga grote fans. En DJ Cirillo sluit zijn sets steevast af met ‘Heroes’.
Nog? Bono zei ooit: ‘Boven mijn bed hing een poster van David Bowie. En Ziggy sprak tot mij: ‘Ook jij kunt een rockster worden!’’ De Red Hot Chili Peppers smeekten hem ooit tevergeefs om hun cd te producen, en Black Francis van de Pixies was extatisch toen hij hoorde dat Bowie zijn ‘Cactus’ zou coveren: ‘Een geweldige egoboost, en van de auteursrechten kan ik een jaar leven’. Maar toch vroeg Bowie, immer de gentleman, beleefd zijn toestemming in een handgeschreven brief.
Er zijn honderden anderen in wier songs je echo’s van Bowie hoort maar die het níét toe geven. En hoeveel acts hebben Bowies video clips nageaapt, de surrealistische, creepy clip van ‘Ashes to Ashes’ voorop?
Zelf was Bowie nooit te beroerd om complimentjes rond te strooien. Niet op de opzichtige en opportunistische manier van Elton John, die eerst uitvlooit wie hip is en dan overal rondbazuint dat hij daar een enorme fan van is. Ik geloof niet dat Bowie de broertjes David en Stephen Dewaele nodig heeft, maar niettemin noemde hij hen ‘de toekomst van de popmuziek’, en nodigde hij hen uit als eregast in een Franse televisieshow. En hij heeft hun recente hobbyproject ‘Dave’ (waarin Bowie een verdienstelijke imitatie neerzet van Hannelore Knuts) bekeken. (Overigens: een geweldige illegale mashup, níét door 2ManyDJ’s, is ‘Dream to the rhythm’ van Bowie + Grace Jones. Nog een gouden tip op het internet: het fake duet van Elvis Presley en Bowie die samen ‘Golden Years’ zingen).
Daarnaast is Bowie alomtegenwoordig als cultureel icoon. Wat koos Vogue als cover voor z’n verjaardagsnummer? Kate Moss verkleed als Bowie. In de etalage van de hipste kapper van Londen hangt een enorme foto van Bowie. Wie citeert Frida Giannini van Gucci als grootste inspiratiebron? Bowie. Idem voor modegoeroe Paul Smith. In ‘Sex and the City’ droeg Sarah Jessica Parker een T-shirt met de beeltenis van ‘Aladdin Sane’. In ‘Sweeney Todd’ baseerde Johnny Depp zijn accent en zang op die van Bowie. In bijna elk défilé van Dries Van Noten was muziek van Bowie te horen – in bijna elk modedéfilé tout court. De cameo van Michael Sheen in ‘Tron: Legacy’ was een kopie van Ziggy Stardust.
Ook niet toevallig: Bowie zelf was de eerste die het internet ernstig nam en werkt maakte van een eigen website. En zijn voorspelling uit 2000 (in de New York Times) kwam uit: ‘Zeer binnenkort zal muziek altijd en overal beschikbaar zijn, zoals water en elektriciteit.’
Wat maakt een legende?
On / Off
Als er één niet bestaande film is die ik graag zou zien, zijn het de audities uit de rockgeschiedenis: welke gitarist níét werd weerhouden, en hoe anders een plaat geklonken zou hebben. Bowie heeft zich altijd omringd met de juiste mensen – ook dat is een talent. Mick Ronson is sinds zijn dood ten onrechte gereduceerd tot een Spider from Mars die ook een paar gitaarriffs bedacht, maar hij was daarnaast een uitstekend arrangeur, die Bowies muziek (en die van Lou Reed, want hij werkte ook mee aan ‘Transformer’) meer kleur gaf. Adrian Belew was een vernieuwer, en werd later ingepikt door Talking Heads. Earl Slick was een junkie met een grote muil, met wie Bowie op menselijk vlak heel wat te stellen had (net zoals met die andere junkies, Tony en Hunt Sales), maar met een gitaar in z’n handen was hij briljant. Over Eno en Tony Visconti en Nile Rodgers is genoeg gezegd – Nile was de man die Bowie overtuigde om ‘Let’s Dance’ te beginnen met het refrein en niet met een paar strofen; het ver schil tussen een song en een wereldhit. Maar ook Carlos Alomar was méér dan zomaar een gitarist (al was hij ook niet vies van jatwerk, want de riff van ‘Fame’, waarvan Alomar co-auteur was, lijkt verdacht veel op ‘Hot (I Need to Be Loved)’ van James Brown).
Je leert iemand ook kennen door wat hij níét doet. Het typeert Bowie dat hij, toen MTV nog een almachtige God was, als enige van alle supersterren weigerde om een Unplugged op te nemen. MTV wilde de hits in akoestische versie. Bowie wilde enkel nieuwe songs brengen. Dat zag MTV niet zitten. ‘Dan laten we het zo,’ zei Bowie. Wie anders weigert zo veel exposure en zo veel geld? Zelfs zogenaamd on afhankelijke geesten zoals Nirvana, Bob Dylan en Neil Young liepen toen braaf in de pas en deden wat MTV eiste.
Toen British Heritage in Londen een herdenkingsplaat aanbracht in Heddon Street, een heilige site voor pelgrims waar de cover van ‘Ziggy Stardust’ werd gefotografeerd, daagde Bowie niet eens op – Gary Kemp van Spandau Ballet moest de honneurs waarnemen. En toen onlangs het prestigieuze Institute of Contemporary Arts een Bowiefest organiseerde, stuur de hij zelfs zijn kat niet.
Bowies notoire chchchchanges en de bij behorende alter ego’s passen in de traditie van de doppelgänger: al eerder in de kunstgeschiedenis creëerden artiesten een dubbelganger op wie ze hun neuroses projecteerden en die ze ver antwoordelijk stelden voor hun misstappen – en die ze uiteindelijk elimineren – zie bijvoorbeeld de Dorian Gray van Oscar Wilde. Voor Bowie waren Ziggy, de Thin White Duke en al die andere personages een harnas, een masker, een buffer, een kapstok, een houvast. Ze maakten hem vrij. Maar op termijn baarden ze iets dat naar schizofrenie zweemde, en in een Humo interview kort voor z’n hartaanval, zwoor hij ze af. Hij omschreef z’n imago als een dwangbuis. ‘Tegen de tijd dat ik mezelf durfde te zijn, was ik vergeten wie ik was. Dat nooit meer.’
Fotograaf Mick Rock, die Bowie veertig jaar lang documenteerde, en onder andere de klassieke foto nam waarop het lijkt alsof Bowie z’n gitarist Mick Ronson live on stage pijpt: ‘Wat heeft David dat anderen niet of veel minder hebben? Klasse.’
Ik heb Bowie een keer of twintig van dichtbij gezien, en hij beheerst als geen ander de gave ‘to switch it on’, zoals men over topmodellen zegt. In New York was hij tien jaar lang on zichtbaar, ook al deed hij daar alles te voet of met de taxi – niks limousines. Hij kleedde zich zo grijs mogelijk, met een nerdy heuptas, een lelijke zonnebril en een slome pet. Vergelijk dat met de übercoole swagger waarmee hij en zijn gevolg backstage die keer in Werchter in formatie naar het podium schreden, terwijl andere topartiesten die daar die dag optraden met open mond toekeken.
De verdwijntruc
Tien jaar stilte. Het zegt iets over iemands status dat men wilder gaat speculeren naarmate hij minder doet – mindere goden zijn na tien jaar radio silence gewoon vergeten. En zelfs grote sterren hebben het tegenwoordig nodig om elke scheet die ze laten de wereld rond te tweeten.
Nee, Bowie lag niet op sterven en was niet ‘terminaal’ (voor sommige mensen is een hart aanval blijkbaar niet dramatisch genoeg), on danks wild gespeculeer. En ondanks het provocerende ‘Bowie’s in space’ van Flight of the Concords en het lugubere ‘Is David Bowie dying?’ van de Flaming Lips, of boeken zoals ‘Bidden voor Bowie’ van Tiffany Murray. Een comeback is even goed als sterven, zonder de nadelen. En het zegt, alweer, iets over de status van een artiest als andere artiesten songs aan hem wijden – tot nader order heeft Meuris geen song die ‘Daan’ heet. Of vice versa. (Terzijde: toen Bowie in 1977 ‘Low’ uitbracht, reageerde Nick Lowe met de ep ‘Bowi’.)
Het is onzin die tien jaar af te doen als ‘her stel’ – zelfs iemand met een vijfdubbele bypass is tegenwoordig een paar maand later alweer fitter dan ooit tevoren. Het waren golden years onder de radar. De Englishman in New York wil de z’n dochtertje zien opgroeien (hij had een groot deel van het opgroeien van Zowie – nu Joe – gemist, wegens coke, eindeloze tournees en touwtrekken met ex Angie, en wilde die fout niet nog eens maken). Hij schilderde en beeldhouwde en had vaker dan noodzakelijk geweldige seks met topmodel Iman. (En wij niet.) Bovendien wilde hij rustig afwachten tot de muze zich niet meer de mond liet snoeren, liever dan op automatische piloot elk jaar een nieuwe cd uit te brengen. Zoals altijd zou z’n comeback gebeuren op zijn voorwaarden.
In tussentijd weigerde hij bijna alle lucratieve aanbiedingen, zoals hoofdact zijn op de openingsceremonie van de Olympische Spe len, een aanbod waarvoor anderen hun rechterarm zouden geven. Zelfs Peter Gabriel, die op z’n ‘Scratch my back (and I’ll scratch yours)’ Bowies ‘Heroes’ coverde en verwachtte dat Bowie op zijn beurt één van de zijne zou coveren, was eraan voor de moeite.
Wat deed hij, o ironie, wél? Z’n stem lenen voor ‘SpongeBob’, want dat vond z’n dochtertje Lexi leuk. Of backing vocals zingen op de cd van Scarlett Johansson, die hij op de set van ‘The Prestige’ had leren kennen. En die heer lijke cameo in Ricky Gervais’ sitcom ‘Extras’ – ‘Chubby Little Fat Man’, het niemendalletje dat hij daar aan de piano speelde, had nog een mooie melodie ook.
De comeback
En dan is er nu ‘Where Are We Now?’, een impressionistische, melancholische, elegante hymne die gravitas vermengt met kwetsbaarheid en bescheiden grandeur. Van een wereld tournee is voorlopig geen sprake, van een paar ‘geheime’ showcases wel. (Drie jaar geleden stond half de wereld op z’n kop toen ‘een korte tour van 12 exclusieve concerten’ werd aangekondigd. Helaas op 1 april).
Bowie is er in z’n lange carrière vaak in geslaagd zich te onttrekken aan de zwaartekracht. En zwaartekracht in de muziek, dat is: voorspelbaarheid, cliché, gewoonte en gemakzucht. Het is, terugkijkend, makkelijk om nu te vergeten hoe revolutionair iets was in vergelijking met wat toen de norm was. Toen Bowie met ‘Station to Station’ op de proppen kwam, was de onschadelijke middle of the road-rock van golden boy Peter Frampton de norm. Toen Bowie eind jaren zeventig ‘Low’, ‘Heroes’ en ‘Lodger’ maakte, had de Belgische nationale televisie niet eens een regelmatig rockprogramma (sommige dingen veranderen nooit) en raakten de punks niet verder dan drie akkoorden, elkaar bespuwen, en het verheffen van, ach armoe, de veiligheidsspeld tot stijl icoon en statussymbool. Toen duizend mindere goden de sound van ‘Let’s Dance’ kopieerden, was Bowie met z’n gedachten alweer elders.
Het is makkelijk om nu een wiel na te tekenen omdat het wiel al bestaat en ons zo vertrouwd is. Het wiel indertijd uitvinden was een heel andere zaak. Je beseft pas ten vol le hoe inventief, gevarieerd, avontuurlijk, ver nieuwend en invloedrijk Bowies oeuvre is als je het legt naast dat van andere grote talen ten van zijn (en om het even welke) generatie. Van Morrison, bijvoorbeeld, is ook een genie, maar die heeft, met alle respect, veertig keer dezelfde plaat afgescheiden en zichzelf nooit vernieuwd. Van is de meester van één kleur – rhythm and blues – terwijl Bowie actief was in minstens tien muziekgenres, en nog een paar kleuren aan de regenboog heeft toegevoegd. Zelf heeft Bowie een simpele, nuchtere verklaring voor die veelzijdigheid. Niet talent, maar wel onrust. ‘Ik verveel me vlug en ik kan me niet lang concentreren.’
Het is een feit dat de cd’s die aan die tien jaar stilte voorafgingen minder succes had den, maar dat bewijst slechts één ding: er stonden geen hits (meezingers) op. Op artistiek vlak waren ‘Outside’, ‘Earthling’, ‘Hours’ en ‘Heathen’ originele, gedurfde, avontuurlijke, eigenzinnige platen zonder beschamende fil lers. Bovendien klonken ze elk fundamenteel anders, terwijl in diezelfde periode de Dylans, Springsteens en zelfs Peter Gabriels van deze wereld voor de zoveelste keer minimale variaties op hetzelfde thema afscheidden. Zelfs Prince schittert in een beperkter universum, en recent aapte hij Bowie na door een dag later ook een nieuwe single te tweeten – zonder dat de wereld daarvan wakker lag. Ik vrees dat er geen ontkomen aan is: over de hele lijn bekeken is binnen de popmuziek Bowie De Grootste. Een held. And not for one day.