50 jaar‘Exile on Main St.’
In een vochtige kelder, ver weg van de fiscus, kwamen alle invloeden van The Rolling Stones samen
Vijftig jaar geleden dachten we dat muziek de wereld kon redden. Daar had de droom van Woodstock voor gezorgd, maar het revolutionaire kampvuur doofde snel. Want na Woodstock kwam Altamont en spatte de Summer of Love uiteen op de vuisten van de Hell’s Angels, gemotoriseerde messentrekkers zonder missie.
De Stones bleven gelukkig niet bij de pakken zitten. In 1972, nu 50 jaar geleden, kwam hun ‘Exile on Main St.’ uit: een zwoele, zompige, naar alle kanten uitwaaierende dubbel-lp van een groep die tegelijk op droog zaad en op het toppunt van zijn kunnen zat.
In 1971 waren de Stones uit Engeland naar Zuid-Frankrijk gevlucht, op de hielen gezeten door de belastingdienst, die hen al uitgebreid geplukt had: ze betaalden een rijkentaks van 90 procent op hun inkomen, dat bovendien afgeroomd werd door malafide managers en een exuberante levensstijl. Hippe armoezaaiers, maar wel met een eigen vliegtuig.
De enige oplossing was: emigreren. ‘Het was wij tegen de wereld,’ zei Keith. Zijn nieuwe hoofdkwartier werd Nellcote, een statige villa in Villefranche-sur-Mer. Zijn vrouw Anita Pallenberg was de enige die de verhuis leuk vond. Dikke Jacques was hun Franse kok, alleen op donderdag niet, wat dan ging Jacques drugs scoren in Marseille. Ook hij zat – natuurlijk – aan het spul.
De andere groepsleden haatten hun verbanning: ‘Je moest alles waar je van hield vervangen,’ zei Bill Wyman. ‘Ik was een heel slechte verhuizer,’ gaf Charlie Watts later toe. Ze misten de Engelse thee, ze vonden geen custard en zelfs de melk smaakte anders.
En niemand sprak Frans, behalve Mick Jagger, die het veel slechter sprak dan hijzelf dacht.
Producer Jimmy Miller had zich gek gezocht naar een goeie studio, maar die waren er in 1971 niet in het zuiden van Frankrijk en daarom kozen ze, meer voor het gemak dan voor de klank, de kelder van Richards’ huis. Het werd een lijdensweg. De Stones waren geen groep maar een volksstam: iedereen had vrouwen en kinderen bij, vrienden en dealers kwamen langs. En dan moest er ook nog een plaat opgenomen worden, op de meest godsonmogelijke uren.
De kelder van Nellcote was een vochtige, broeierige hel, waar ze niet eens in één ruimte konden spelen. De blazers zaten apart, Keith zat in de keuken en Wymans basversterker stond op de gang. In de tuin stond de mobiele studio.
Jagger werd gek van de chaos, Keith voelde zich als een hallucinerende vis in het water. Op een dag was hij zo stoned dat hij midden in een opname in slaap viel. ‘Mick is rock, ik ben roll,’ vatte Richards ooit hun relatie samen.
‘Exile’ was één grote jamsessie, een heksenketel waarin de Stones al hun invloeden samenbrachten in een bubbelende bouillabaisse van dronkenmansmuziek, gospel, country voor stoners en razende rock.
En voor en na was het feest. Tot het september werd en de mist opkwam uit de Middellandse Zee en er op een avond ingebroken werd en acht gitaren van Keith, de bas van Bill Wyman en de sax van Bobby Keys verdwenen waren. Met de drugspolitie op hun hielen verhuisde de hele clan naar Los Angeles, waar de plaat uiteindelijk afgewerkt werd.
Het was een enorme opdracht: de groep had nog nooit een dubbelaar gemaakt, driekwart van de songs was onaf en ze stonden op vele tientallen uren tapes. Talloze overdubs, gigantisch veel backing vocals en nieuwe teksten gaven de schetsen eindelijk body.
De eerste kritieken waren gemengd: het was een ratjetoe, de band had iedereen op het verkeerde been gezet. Achteraf bleek het een meesterwerk. Dat blijft het, 50 jaar na datum. Onverminderd.
Lees ook:
Onze recensie van ‘Exile On Main St.’ uit 1972: ‘Het meest godallemachtig ruige stuk vinyl geworden dat er in vele maanden op de markt is gebracht’