Robert Fripp
‘Je begrijpt me niet? Goed zo. Volgende vraag’
Voor de ene is hij de grootste gitaarvirtuoos die de 20ste eeuw heeft voortgebracht, voor de andere een pretentieuze progrocker met een obsessie voor ontoegankelijke en onnodig complexe muziek. Robert Fripp (76), de bezieler van King Crimson, laat die tweespalt niet aan zijn hart komen: ‘Wat kan het mij nog schelen? Robert Fripp heeft zelfs geen enkele gitaar meer in huis.’
Inderdaad, dat hebt u goed gelezen: Robert Fripp praat over zichzelf in de derde persoon. Is de roemruchte gitarist dan tóch de verwaande kwast waarvoor hij sinds de start van zijn carrière, eind jaren 60, zo vaak werd versleten? Wie af en toe een kijkje neemt op Fripps YouTube-kanaal, weet wel beter: in de veelbekeken ‘Sunday Lunch’-video’s die hij elke week opneemt met echtgenote Toyah Willcox (58), brengt een soms onherkenbaar vermomde Fripp doldwaze versies van rockklassiekers – van Metallica’s ‘Enter Sandman’ tot ‘Should I Stay or Should I Go’ van The Clash. Voor wie desondanks weigert te geloven dat de legendarische muzikant de voorbije jaren een stevige dosis zelfspot heeft ontwikkeld, is er het allereerste filmpje uit de ‘Sunday Lunch’-reeks: Fripp en Willcox dansen in de tuin ‘Het zwanenmeer’ van Tsjaikovski, allebei gehuld in een zwarte tutu.
ROBERT FRIPP «Die video’s waren een idee van mijn vrouw. Tijdens de eerste lockdown in 2020 zag ze me wegkwijnen, en daar wilde ze absoluut iets aan doen. Opeens stond ze met die tutu’s voor mijn neus: ‘Hier, trek dit eens aan. Tijd om te stoppen met kniezen, ouwe vent, we gaan plezier maken.’ Tot mijn stomme verbazing vond ik het nog leuk ook. Dat mijn imago van starre, strenge muziektheoreticus op die manier aan diggelen is geslagen, is een aangenaam neveneffect. Kijk eens, beste mensen: Robert Fripp neemt zichzelf níét altijd en overal serieus!»
– We keren even terug naar het prille begin. Wanneer is uw fascinatie voor muziek ontstaan?
FRIPP «In 1957 mocht ik voor mijn 11de verjaardag naar de muziekwinkel, samen met mijn zus, die pas 12 was geworden. Met het geld dat we van onze ouders hadden gekregen, kochten we twee platen: ‘Rock with the Caveman’ van Tommy Steele, met de afgrijselijke Bert Weedon op gitaar, en ‘Don’t Be Cruel / Hound Dog’ van Elvis Presley. The King was natuurlijk een geniale muzikant, maar vanaf de eerste noot was ik verslingerd aan de ongeëvenaarde klanken die gitarist Scotty Moore uit zijn instrument wist te toveren.»
– Dus bent u gitaarlessen beginnen te volgen, hoewel u daar bijzonder weinig aanleg voor had: u hebt weleens verteld dat u indertijd ‘toondoof’ was en over een ‘zeer beperkt ritmegevoel’ beschikte.
FRIPP «Dat klopt, maar ik was onvoorstelbaar gedisciplineerd. Een paar dagen vóór Kerstmis 1957 was mijn moeder thuis cadeautjes aan het inpakken. ‘Gooi alles maar weg,’ zei ik. ‘Ik wil een gitaar.’ Ze is samen met mij naar de winkel gereden, we hebben een akoestische Egmond gekocht, en op de terugweg zijn we gestopt om me in te schrijven voor gitaarlessen. Het was een schitterende lerares, die erg veel geduld had bij mijn eerste stapjes als muzikant. Tegelijk voelde ze mijn tomeloze passie, en ze slaagde er zelfs in om die les na les aan te wakkeren. Toen wist ik: dit is mijn leven.»
– U was nochtans niet in de wieg gelegd voor een artiestenbestaan: u zou uw vader opvolgen als vastgoedmakelaar.
FRIPP (huivert) «Ik mag er niet aan denken. Ik denk dat ik héél ongelukkig zou zijn geworden. Ik deed indertijd gewoon wat van mij werd verwacht: economie studeren, zodat ik in het familiebedrijf kon stappen. Maar rond m’n 20ste besefte ik dat de economische theorieën van Keynes, Friedman en God weet wie nog allemaal absoluut niets met de werkelijkheid te maken hadden. Ik besloot om af te dalen uit die ivoren toren en voortaan met m’n twee voeten in de wereld te staan. Dat zou me als muzikant véél beter lukken dan als student, daar was ik wel zeker van.»
– U bent bescheiden begonnen: u speelde in kleine rock-’n-roll- en jazzbandjes zoals The Ravens en The Douglas Ward Trio, waarmee u vooral optrad in pubs en hotellobby’s.
FRIPP «Ik deed wat elke muzikant moet doen om carrière te maken: aan de weg timmeren door zoveel mogelijk op te treden, waar dan ook. Het was inderdaad een bescheiden begin, maar ik had er vrede mee. Tót ik ‘A Day in the Life’ van The Beatles op de radio hoorde. Dat nummer reikte met zijn tentakels dwars door de luidsprekers van mijn transistor. Die dag heb ik besloten om ook één van de groten te worden. Ik wilde ook muziek maken die zo’n effect had op mensen.»
– In 1967 zette u de eerste stap richting eeuwige roem: u reageerde op een advertentie van de broers Giles, die op zoek waren naar een zanger-toetsenist. Terwijl u…
FRIPP «...niet kon zingen, en geen halve noot uit een keyboard kreeg (lacht). En toch is het me gelukt om mezelf binnen te bluffen, want meer dan een maand later waren we nog altijd samen aan het repeteren. ‘Wat denk je? Heb ik de job?’ vroeg ik bij wijze van grap aan Michael Giles. Maar hij rolde een sigaret en zei: ‘Laten we de dingen niet overhaasten, Robert.’ Dat was de ellende met hem, ook later bij King Crimson: hij keek de kat altijd zó lang uit de boom tot het arme dier uitgehongerd te pletter stortte. Knettergek werd ik ervan.»
– Toch duurde het niet lang voor jullie een mooie gig te pakken hadden.
FRIPP «The Flower Pot Men hadden net een gigantische hit gescoord met ‘Let’s Go to San Francisco’, en ze waren op zoek naar een backing group. We solliciteerden telefonisch, werden aangenomen, en ’s anderdaags waren we op weg van Bournemouth naar Londen – als haringen in een ton, met al ons materiaal, in de rammelkar van Peter Giles. Toen we aankwamen in de studio, wist de agent ons doodleuk te vertellen dat ze al een andere band hadden gevonden. Het was de eerste, maar meteen ook allerbelangrijkste les die ik heb geleerd in de muziekwereld: you will get fucked, no matter how.»
– Jullie bleven niet bij de pakken neerzitten, maar doken de studio in om jullie debuutplaat op te nemen. Op ‘The Cheerful Insanity of Giles, Giles and Fripp’ experimenteerden jullie met zowat elke muziekstijl.
FRIPP «Ja, en het zal je waarschijnlijk niet verbazen dat ik daar niet zo gelukkig mee was. Michael was een uitstekende drummer en Peter een prima bassist, maar in mijn ogen deden ze véél te weinig met hun muzikale talenten. Daarom probeerde ik al gauw de broers uit hun comfortzone te sleuren. Zo is ‘Erudite Eyes’ (uit 1968, red.) een nummer dat we van begin tot einde in de studio hebben geïmproviseerd, en het was zó goed dat het de plaat uiteindelijk heeft gehaald. Eindelijk, dacht ik: nu wordt het pas écht interessant.
»Natuurlijk moesten we voor elk nummer de goedkeuring krijgen van de studiobazen, en van Wayne Bickerton, onze producer. En zoals je weet, hebben zulke mannen geen grammetje verstand van muziek: het enige wat hen interesseert, is geld. Dus zeurde Wayne ons voortdurend de oren van het hoofd: ‘Jongens, is dit wel commercieel genoeg?’ – ‘Fucking sure, Wayne,’ antwoordden we elke keer. Wist hij veel (lacht).»
– In dezelfde studio, aan Brondesbury Road in de Londense wijk Maida Vale, is ook King Crimson ontstaan.
FRIPP (knikt) «In de keuken. Daar hebben we beslist dat we de beste band ter wereld zouden worden. Achteraf bekeken niet zo verstandig: je kon in dat smerige hok niet eens een ei bakken, laat staan dat het een goeie uitvalsbasis was om de wereld te veroveren.»
– De eerste interviews die u in 1968 gaf over King Crimson, lijken doordrongen te zijn van een soort mystieke, spirituele muziekbeleving: u zei dat jullie niet nadachten tijdens het spelen, maar ‘in bezit werden genomen door een gemeenschappelijke geest’. Wat bedoelde u daarmee?
FRIPP «Zou je aan een dichter vragen om zijn poëzie te verklaren in prozavorm? Als ik me samen met andere muzikanten in een ruimte bevind, pluk ik dingen uit de lucht die voorbijvliegen, en doe ik daar iets mee. Dat verklaart daarom die dingen zélf niet. Snap je?»
– Nee.
FRIPP «Goed zo. Volgende vraag.»
– In 1969 ging King Crimson voor het eerst op tournee door de Verenigde Staten, met de succesplaat ‘In the Court of the Crimson King’. Peter Giles was er toen al niet meer bij: die had u een jaar eerder al zachtjes naar de uitgang geduwd. Na de tournee hielden ook Michael Giles en toetsenist Ian McDonald het voor bekeken.
FRIPP «De rockgeschiedenis bulkt van de bands die onder een slecht gesternte zijn gestart, en bijgevolg om de haverklap van bezetting veranderen. Jammer genoeg was King Crimson daar één van. We zijn er nooit in geslaagd om het volledig met elkaar eens te worden over de muzikale richting die we uit moesten – en laat dat nu net hét belangrijkste fundament zijn van elke rockband.
»Michael en Ian hadden gerust bij de band mogen blijven: ik heb zelfs voorgesteld om ontslag te nemen in hun plaats. Maar dat wilden ze niet, omdat ze vonden dat ik méér King Crimson was dan zij. (Haalt de schouders op) Tja, daar hadden ze wel gelijk in. Peter Sinfield (tekstschrijver, red.) en Gordon Haskell (bassist, red.) bleven wél aan boord, en zij waren onvermoeibare ruziemakers. Het was een erg onaangename periode die heel wat krassen heeft achtergelaten op mijn ziel – al moet ik toegeven dat ik niet altijd vrijuit ging.»
– In 1972 nam uw carrière een beslissende wending toen u Brian Eno ontmoette, die op dat moment nog achter de schermen werkte bij Roxy Music, als geluidstechnicus.
FRIPP «Bryan Ferry (de frontman van Roxy Music, red.) kwam auditie doen om zanger te worden bij King Crimson. Bryan is een geweldige artiest, maar ik vond hem niet bij onze band passen. Met Brian Eno had ik wél meteen een klik. We zijn aan de praat geraakt, en dat heeft tot een paar spontane jamsessies geleid. Het duurde niet lang voor we beslisten om samen muziek te maken.
»Brian stond mee aan de wieg van Frippertronics, de revolutionaire techniek die we hebben gebruikt op onze plaat ‘(No Pussyfooting)’. Hij had twee Revox-bandrecorders in zijn flat, die we hebben gebruikt om eindeloze loops op te nemen. Ik heb nooit helemáál begrepen hoe het werkte, maar voor de improvisatiefreak die ik toen was, waren die dingen een godsgeschenk. Plots waren de mogelijkheden eindeloos.»
– Maar toen Eno u in de zomer van 1977 belde om mee te werken aan ‘Heroes’ van David Bowie, had u de gitaar al drie jaar aan de wilgen gehangen.
FRIPP «Ik was net naar New York verhuisd toen ik op een dag telefoon kreeg van Brian: ‘Ik ben in Berlijn, er zit iemand naast me die je wil spreken.’ Een paar seconden later: ‘Hey Robert, David hier. Zeg, zie je het zitten om wat smerige rock-’n-roll te spelen?’ Ik antwoordde dat ik eerst mijn gitaar zou moeten zoeken, want die had ik al drie jaar amper aangeraakt. ‘Maar als je het risico wilt nemen: sure, I’ll be on my way.’
»Een paar dagen later landde ik in Duitsland met koffers vol materiaal – gitaren, versterkers, pedalen, noem maar op. Het was de tijd van de Baader-Meinhof-groep (de Rote Armee Fraktion, extreemlinkse terroristische beweging, red.): de luchthavenbeveiliging is úren in de weer geweest met al die verdachte toestellen en kabeltjes in mijn bagage (lacht).»
– De samenwerking met Eno en Bowie was een doorstart van uw carrière, maar ook een wissel van kamp: progrockicoon Robert Fripp had de grens overgestoken naar de new wave, een commercieel genre waarvoor veel fans van het eerste uur hun neus ophaalden.
FRIPP «Zelf heb ik het nooit zo bekeken, hoewel ik zeker in het begin van mijn carrière het imago had bijzonder strikt in de leer te zijn. Jimi Hendrix of de strijkkwartetten van Bartók, ‘A Day in the Life’ van The Beatles of ‘Le sacre du printemps’ van Stravinsky: voor mij waren dat hooguit verschillende dialecten van dezelfde taal. Het enige wat Robert Fripp toen deed, was spelen waar hij zich goed bij voelde: hij had geen zin om zich te laten opsluiten in één genre.
»In New York voelde ik me veel vrijer als muzikant. Daar ging het in de eerste plaats om de muziek: als je met iets nieuws kwam, toonden de andere spelers in de punkscene vooral interesse. ‘Hey man, what are you doing? Sounds cool!’ In Engeland was punk geëvolueerd naar een levensstijl, een politieke visie zelfs. Als je er ook maar een millimeter van afweek, werd je als een verrader beschouwd: ‘Hey man, what the fuck are you doing?’ Dat werkte erg beklemmend.»
– Fastforward naar 1981: samen met Adrian Belew, Bill Bruford en Tony Levin richt u Disciplin op, een band waarin duidelijk echo’s weerklinken van uw samenwerking met Brian Eno en de Talking Heads van David Byrne. Het zou echter niet lang duren voor Disciplin vervelde tot de nieuwe King Crimson.
FRIPP «We waren al een tijdje met Disciplin aan het repeteren in Surrey, in het zuidoosten van Engeland. Op een dag reed ik ’s ochtends naar de studio, en plots werd ik een aanwezigheid gewaar in de passagiersstoel naast me. Het klinkt misschien gek, maar het was King Crimson. Het was een teken dat ik niet kon negeren: als deze vier mannen King Crimson willen zijn, dacht ik, dan zúllen ze King Crimson zijn.
»Een paar maanden later speelden we met Disciplin in Parijs, en ik kreeg dat mysterieuze moment maar niet uit m’n hoofd. Ik had alle voor- en nadelen zorgvuldig afgewogen, en maakte me vooral zorgen over de torenhoge verwachtingen die we na ‘In the Court of the Crimson King’ zouden moeten inlossen. Maar toch hakte ik de knoop door. ‘Jongens, wat zouden jullie ervan vinden als Disciplin voortaan King Crimson heette?’ vroeg ik na een concert. Tony Levin haalde z’n schouders op: ‘Ik heb King Crimson nooit echt goed gevonden,’ antwoordde hij. ‘But sure, whatever.’»
– Gitarist Adrian Belew is bij King Crimson gebleven tot in 2009, maar er waren al van bij het begin strubbelingen tussen jullie.
FRIPP «We vlogen elkaar geregeld in de haren, ja. Dat onze samenwerking toch nog zo lang heeft geduurd, hadden we te danken aan onze liveoptredens: die hebben de band gered. Als je op een podium staat, houdt de energie van het publiek de boel bij elkaar – zelfs als de groepsleden elkaar naar het leven staan vóór ze opkomen, en onmiddellijk na de laatste noot weer vlammende ruzie hebben. Het was zeker geen ideale situatie, maar we hielden het vol omdat we zoveel voldoening haalden uit de waardering van ons publiek.»
– U hebt uw legendarische status als gitarist te danken aan King Crimson, maar toch liet u zich in een eerder interview ontvallen dat u uw beste werk elders heeft gepresteerd.
FRIPP «Als ik met andere mensen samenwerk, zoals Eno en Bowie, motiveren die me om het beste in mezelf naar boven te halen. Dat heb ik altijd gemist bij King Crimson: ik deed mijn uiterste best om mijn medemuzikanten te stimuleren, maar het omgekeerde gebeurde nooit. Iedereen keek altijd maar naar mij om de band richting te geven, maar ze waren wél kwaad en verontwaardigd als die richting niet aansloot bij hun ideeën. Tja, zo is het makkelijk, natuurlijk.»
– Is dat de reden waarom King Crimson al bijna twintig jaar geen nieuwe muziek meer heeft opgenomen? Jullie laatste plaat, ‘The Power to Believe’, dateert van 2003.
FRIPP «In de jaren 60 en 70 keek ik er altijd enorm naar uit om de studio in te duiken, omdat ik voelde dat er magie in de lucht hing: als we samen jamden, creëerden we iets nieuws. Nu zijn studio-opnames routinewerk geworden, en daar heb ik een hekel aan. In een studio gebéúrt niets, weet je.
»Op een podium, daarentegen, voel ik die magie van vroeger nog altijd. De tournee die we in 2021 met King Crimson hebben gedaan (in Japan en de VS, red.) was een haast spirituele ervaring. Hoewel het een tijdje geleden was dat we nog samen hadden gespeeld, daalde de geest van King Crimson opnieuw over ons neer. Tussen de noten trilde een soort hoger bewustzijn, dat we allemaal voelden. Heel bijzonder.»
– Is King Crimson dan toch geen blok aan uw been, zoals u in veel eerdere interviews hebt beweerd?
FRIPP «O, ja, toch wel. Ik heb King Crimson altijd gehaat. De verschrikkelijke ruzies, het nietsontziende winstbejag en de corruptie van de platenmaatschappijen, het eindeloze rondreizen in busjes die je van hotel naar hotel brengen… Het is een mirakel dat ik het zo lang heb volgehouden. Mijn bodemloze liefde voor muziek heeft daar ongetwijfeld iets mee te maken.»
– Bent u tevreden met ‘In the Court of the Crimson King’, de documentaire die regisseur Toby Amies eerder dit jaar heeft uitgebracht?
FRIPP «Ja. Toby is een buitenstaander: ik hoopte dat hij me met z’n frisse blik zou kunnen tonen wat King Crimson nu precies was, want na al die jaren ben ik daar zelf nog niet helemaal achter. Het is hem niet gelukt, maar toch vind ik het eindresultaat erg fraai. Het is geen klassieke rockdocumentaire geworden met alle horseshit die daar doorgaans bij hoort, maar een aangrijpend verhaal over mannen op leeftijd die nog altijd hun weg zoeken in het leven. En die proberen om te gaan met de dood: in 2020 zijn we Bill Rieflin verloren, onze drummer. Hij had kanker.»
– In december 2021 tweette u: ‘King Crimson moved from sound to silence’. Bestaat de band nog?
FRIPP «Geen idee.»
– Er zijn geen plannen?
FRIPP «Nee. Wat niet wil zeggen dat ik met pensioen ben, hoor: in september komt ‘The Guitar Circle’ uit, mijn eerste boek. Het wordt een turf van 564 pagina’s, waarin ik mijn carrière overschouw en dieper inga op mijn ‘gitaarfilosofie’, als ik het zo mag noemen. Ook muzikaal is Robert Fripp nog niet uitverteld: in mei heb ik ‘Exposures’ uitgebracht, een 32-delige verzamelaar met mijn solowerk uit de periode 1977-1983. De liefde voor muziek blijft dus branden. Maar of King Crimson daarin ooit nog een rol zal spelen: geen flauw idee.»
© Mojo
‘Exposures’ van Robert Fripp is uit bij Discipline Global Mobile.