autobiografie
Sam Bettens: ‘Ik heb nog een lange weg te gaan voordat het helemaal normaal klinkt om mezelf een man te noemen’
Sam Bettens (50) is boegbeeld van de rockbands K’s Choice en Rex Rebel, scoorde met ‘Not an Addict’ een hit die ze zelfs in Amerika nog altijd kunnen meefluiten, en hij is de eerste bekende transman in de Vlaamse rockwereld. Hij zette zijn verhaal nu op papier: ‘Ik ben’ is een autobiografie waarin hij zijn verschillende kanten, personae en gedaantes – ‘brandweerman’, ‘transgender’, ‘echtgenoot’, ‘Amerikaan’, ‘stiefouder’... – aan het woord laat. Minder bedoeld als memoires dan als therapie. Humo presenteert: zeven fragmenten, over zijn jeugdjaren, zijn broer, het succes en de transitie, in een exclusieve voorpublicatie.
‘Een pure overwinning’
Mijn favoriete sinterklaascadeau aller tijden (en letterlijk het enige dat ik me kan herinneren) was een knalgroen keepersshirt. Ik weet niet of ik nog in Sinterklaas geloofde toen ik het kreeg, of dat ik wist dat mijn ouders het voor me hadden gekocht, maar ik had in ieder geval nooit verwacht dat er ’s ochtends zoiets bij de schoorsteen zou liggen. Het symboliseerde iets waarvan mijn ouders niet wilden dat ik het was, iets waarvan de maatschappij niet wilde dat ik het was, en het voelde als een pure overwinning. Ik woonde in dat shirt, zo lang als het me paste. Het was het eerste wat ik aantrok als ik thuiskwam van school. De mate van geluk die dit shirt teweegbracht had één van de vele indicaties moeten zijn van het feit dat ik ergens naar verlangde. Het was bijna alsof dit het moment van acceptatie van mijn ouders symboliseerde, en ik wist nog niet eens waarvan. Ik voelde me gewoon begrepen.
‘Stiekem naar de club’
En toen kwamen de borsten. Ik haatte ze. Tot vlak voor het moment dat ik ‘in een jonge vrouw veranderde’, was ik ervan overtuigd dat het me niet zou overkomen. Het was de genadeslag die me terug de realiteit in trok dat ik toch echt een meisje was. Het heeft me 35 jaar gekost om in te zien dat ik dat toch echt niet was.
Tegelijk met mijn minuscule borstjes arriveerde de drang om wat nieuwe dingen te proberen: sigaretten (bedankt, neef Werner), midden in de nacht mijn raam uit klimmen om naar een club te liften, en weigeren mijn best te doen om redelijke punten te halen op school. Eén jaar stond er op mijn rapport een onvoldoende voor alles, behalve voor Engels, turnen en godsdienst. Blijkbaar hadden mijn dagen als misdienaar toch nog nut gehad. Keer op keer zeiden mijn leraressen het tegen mijn ouders: ik was slim genoeg, ik wílde gewoon niet slagen. Ik weet oprecht niet hoe mijn ouders hadden kunnen ingrijpen om ervoor te zorgen dat ik ergens om gaf. Ik kan nu wel iets bedenken, maar wie weet wat me toen terug in het gareel had kunnen brengen. Het is niet dat ik mijn ouders haatte of iets dergelijks, en dat ik daarom een onstuitbare behoefte had om me tegen ze af te zetten. Ik vond simpelweg dat ik oud en wijs genoeg was om mijn eigen beslissingen te nemen, en als die beslissingen niet aansloten op mijn ouders’ ideeën van wat wenselijk gedrag was, dan moesten ze maar een manier vinden om het te accepteren. Ik was zo ver van de werkelijkheid verwijderd dat ik, toen ik als 13- of 14-jarige om halftwee ’s ochtends langs de kant van de weg stond om een lift naar een feestje te regelen, geen seconde bang was. Zelfs niet toen één of andere enge oude man me oppikte en een verlaten parkeerterrein langs de weg op reed. Ik was vooral geïrriteerd. Ik tilde de hand op die hij op mijn been had gelegd, legde hem terug op het stuur en zei droogjes dat hij me nu maar gewoon naar de club moest brengen. Toen ik daar aankwam, vertelde ik mijn vrienden wat er gebeurd was. Ze waren enorm geschokt. Ik zei dat ze zich niet zo moesten aanstellen en ging een biertje halen.
Toen ik om twee uur ’s nachts in een club werd betrapt door een ouder die mijn ouders de volgende morgen alarmeerde, klom ik het daaropvolgende weekend gewoon mijn raam weer uit. Ik had een systeem. Ik deed mijn pyjama aan alsof ik naar bed ging, bleef wakker tot ver nadat mijn ouders naar bed waren gegaan en sloop dan zachtjes de trap af, wetende welke krakende treden ik over moest slaan. Ik verstopte mijn uitgaanskleren beneden in de speelkamer, naast de keuken. Deze kamer had ramen zo groot als deuren, die soepel en geruisloos opengingen. Daarnaast had ik plakband verstopt om het raam van buitenaf dicht te plakken, zodat het niet zou klapperen in de wind. Ik kleedde me buiten om in de kou, liep naar de straat en stak op nog geen honderd meter afstand van mijn ouders slaapkamerraam mijn duim omhoog. Rond een uur of vijf, zes ging ik op de trappen voor de club zitten en vroeg willekeurige vreemden of ze me naar huis konden brengen. Zoals ik al zei: in de verste verte geen portie gezonde angst te bekennen.
Op een nacht, vlak voor zonsopkomst, had ik mijn slaapspullen alweer aangetrokken toen ik het plakband van het raam afhaalde en erachter kwam dat het van binnenuit op slot was gedaan. Ik kreeg het gloeiend heet en ijskoud tegelijk. Was ik betrapt? Ik trok mijn normale kleren weer aan en voelde aan de garagedeur. Die was open! Ik deed mijn pyjama weer aan, maar toen bleek dat de deur van de garage naar het huis op slot zat. Ik kleedde me voor de vijfde keer die nacht om, liep terug naar buiten en vond daar gelukkig mijn vaders auto, die niet op slot was en waarin ik schuilde voor de kou. Ik viel in slaap in de auto, ervan overtuigd dat er over een paar uur wat zou zwaaien. Om negen uur schrok ik wakker. Ik liep stilletjes terug naar het huis, en dankzij mijn broer Gert, die al vroeg was gaan voetballen, was de deur nu open. Ik ging naar boven, liep linea recta naar de slaapkamer van mijn ouders, zag dat ze nog in bed lagen en vroeg ze wat we voor ontbijt hadden. Wat een lef! Ze zijn er nooit achter gekomen.
‘Ik zie hem overal’
Ik ben een transgenderman. Met iedere dag die voorbijgaat, voelt deze zin werkelijker. Het is meer dan drie jaar geleden dat mijn transitie begon, en het is alsof ik mezelf er nog steeds van moet overtuigen dat dit echt is, dat ik deze persoon mag zijn. Ik zet geen vraagtekens bij andere transgenderpersonen. Ik zet geen vraagtekens bij hun beweegredenen of hun bestaansrecht. Sterker nog, ik zou voor ze vechten, en dat doe ik ook. Maar als het erop aankomt, heb ik nog een lange weg te gaan voordat het helemaal normaal klinkt in mijn eigen hoofd om mezelf een man te noemen. Je kunt zand niet sneller door een zandloper duwen dan het er natuurlijkerwijs doorheen valt. Zolang ik het zand niet bewust probeer te weerhouden van zijn pad door dat smalle gaatje, vertrouw ik erop dat de tijd zijn werk zal doen – dat geloof ik echt. En hoewel je gemoedstoestand iedere dag kan veranderen, ben ik over het algemeen consistent sterker dan de dag ervoor.
Ik wilde geen hoofdstukken met als titel ‘Ik was een lesbienne’ of ‘Ik was een jong meisje’, omdat ik, hoewel ik voor het grootste deel van mijn tijd op aarde door het leven ging als een dochter, een echtgenote en een zus, altijd ben geweest wie ik vandaag de dag ben. Dat begrijp ik nu. Ik zie een transgenderman in iedere herinnering die ik ook maar kan oprakelen. Ik zie hem in het kleine meisje dat rechtopstaand probeert te plassen, en ik zie hem in mijn 21-jarige zelf die de perfecte snit van het Armani-pak van mijn man opmerkt, wensend dat ik ook knap kan zijn op een mannelijke manier in plaats van vrouwelijk. Ik zie hem in letterlijk iedere kledingkeuze die ik ooit heb gemaakt, op iedere dag van mijn leven. En ik begin hem meer en meer te zien in de spiegel. Ik bestudeer hem onophoudelijk, totdat hij er misschien op een dag gewoon is en ik er niet meer bij stilsta.
‘Stopwoord kanker’
Begin 2018 werd mijn vrouw Stef gediagnosticeerd met borstkanker. Op het moment dat de dokter het woord ‘kanker’ liet vallen, stopte alles en maakte niets anders meer uit. Vanaf dat moment tot aan de operatie zes maanden later hielden we onze adem in. Er was geen enkel zorgeloos moment, we deden alles met de kinderen en al onze dagelijkse dingen op de automatische piloot, en onze gesprekken draaiden bijna alleen nog maar om opties, behandelingen en operatievoorbereidingen. Mijn vrouw is wetenschapper, dus ze benaderde dit ook geheel vanuit dat oogpunt zodat ze zeker wist dat haar beslissingen goed onderbouwd waren, terwijl ze tegelijkertijd emotioneel overhooplag. Twintig jaar geleden had ze haar zus verloren aan borstkanker, dus ze had geen tijd voor de ‘alles komt helemaal goed’-houding. Ze geloofde in de fysieke voordelen van een positieve benadering, maar had er moeite mee die ook te belichamen. Ze wilde geen advies van goedbedoelende vrienden die haar aanmoedigden om veganistisch te worden, of van wie dan ook die geen dokter was of zelf borstkanker overleefd had.
Gelukkig hoefde mijn vrouw geen chemotherapie of bestraling. Ze koos voor een dubbele mastectomie en na die operatie was er geen verdere behandeling nodig. Het moeilijkste vóór de operatie was het niet-weten. Ik had vaker bij mijn vrienden moeten aankloppen om mijn hart te luchten, om mijn verdriet te uiten en mijn diepgewortelde angst over de mogelijkheid dat ik haar voor altijd zou verliezen. In plaats daarvan, terwijl zij diep in behandelplan-research en postoperatief nachtgoed dook, terwijl ze troost en hoop vond in lange telefoongesprekken met overlevenden van borstkanker, sloot ik me af. Ik deed mijn plicht tegenover de kinderen, deed wat nodig was in het huishouden en probeerde een luisterend oor te zijn, maar verder verdween ik naar de achtergrond. Ik weet niet of ik dacht dat ik daarmee mijn vrouw beschermde – door alles om haar te laten draaien, aangezien zij degene was die ziek was – of dat het een vorm van zelfbescherming was. Ik deed het niet bewust, het gebeurde gewoon. Ik wist dat ik niet bij mijn vrouw moest aankloppen met mijn gevoelens, ze had zelf al te veel op haar bordje.
En ik voelde me veel te schuldig om een vriend te bellen en het te hebben over hoe moeilijk dit wel niet was voor mij, terwijl zij degene was met kanker. Dus deed ik niets. Ik stond ’s ochtends op, ging ’s avonds naar bed, en daartussenin verrichtte ik mijn taken. Dat waren onmiskenbaar de meest ellendige maanden van mijn leven.
‘Donkere littekens’
Nee, de transitie zelf was voor mij niet het spannendste gedeelte. Integendeel, de wereld laten zien wie ik eigenlijk was voelde als een feestje. Ik had het moeilijkste stuk – de zelfreflectie en ontdekking, het vertellen aan de mensen van wie ik hield – al grotendeels achter de rug. Aan de medische transitie beginnen om er mannelijker uit te zien en een borstoperatie ondergaan: dat was juist waar ik van droomde. Ik was totaal niet bang. Ik durfde me eindelijk voor te stellen hoe mijn lichaam eruit zou zien en hoe het zou voelen zonder borsten, en het leek me prachtig. Drie jaar later is het nog steeds prachtig. Ik geloof niet dat er na mijn operatie een dag voorbij is gegaan waarop ik niet dankbaar was voor mijn platte borstkas. Toen het verband eraf mocht, ongeveer een week na mijn operatie, was mijn overheersende gedachte hoe normaal ik het eruit vond zien. Ook al had ik al die jaren borsten gehad en waren de littekens in die eerste paar maanden rauw en donker, het voelde natuurlijk, alsof dit was hoe het altijd al had moeten zijn. Als ik gefrustreerd raak over het feit dat andere delen van mijn lichaam niet de precieze vorm hebben die ik wil dat ze hebben, herinner ik mezelf eraan hoeveel geluk ik heb dat ik in een tijd en in een land leef waar ik de persoon kan zijn die ik nu ben, en dat ik met ontblote borst rond kan lopen, met twee horizontale littekens erop.
De borstoperatie vond nauwelijks een jaar na de dubbele mastectomie van mijn vrouw plaats. Hoe bizar was dat? Deels voelde ik me ontzettend schuldig over het feit dat ik haar alles opnieuw liet doormaken. Het revalidatieproces zou er bijna hetzelfde uitzien, alleen zou ik er enkel gelukkiger van worden. Een tijdje wist ze niet zeker of zij wel degene kon zijn die mijn drains zou verzorgen na de operatie, en dat begreep ik. Alles hieraan herinnerde haar aan borstkanker. De eerste week bekeken we nog andere opties – misschien kon er iemand langskomen – maar uiteindelijk wilde ze er voor me zijn, en mij gelukkig zien maakte haar ook gelukkig.
Wanneer iemand me vraagt waarom het zo lang duurde voordat ik erachter kwam, heb ik geen goed antwoord. Ik wist niet dat transgender bestond – dat is één. Ik voelde sterk dat ik op mijn broers wilde lijken, maar ik had de middelen en de kennis niet om dat te vertalen naar reële concepten of handelingen. Gedurende alle fases van mijn volwassen leven had ik die gevoelens nog steeds, maar wie weet wat er in de weg zat. Het leven, mijn kinderen, mijn carrière. Soms vecht ik tegen verdriet om verloren tijd. Om de shirtloze jongenskindertijd die ik nooit heb gehad.
‘De liefste Gert’
Iedere interactie is van waarde. Daarom laten we onze kinderen in aanraking komen met al die verschillende plekken: zodat ze unieke ervaringen kunnen hebben, ook al zijn ze te jong om ze zich te kunnen herinneren. Het gaat niet om het kunnen navertellen van een avontuur, het gaat om de investering in plezier en betekenis die nawerkt in hun zich ontwikkelende geest en die later in hun leven hopelijk bijdraagt aan hun ‘gereedschapskist’. Zo zie ik mijn hele carrière. Als een aaneenschakeling van fijne gebeurtenissen. Met maar een handjevol mensen ben ik vrienden voor het leven geworden, maar iedereen heeft een belangrijke rol gespeeld. Zelfs de klootzakken. En geloof me, ik ben in de loop der jaren genoeg klootzakken tegengekomen.
Iemand die geen klootzak is, is mijn broer Gert. Mijn broer Bart ook niet, maar dit is het rocksterrenhoofdstuk, dus één broer tegelijk (meer over Bart in het dankwoord en mijn volgende boek: ‘Waarom is Bart beter dan ik in alles, behalve zingen?’). Als je het niet kunt vinden met Gert, ben jíj het probleem. Punt uit. Hij is één van de liefste mensen die ik ken. Zo lief zelfs dat als er iets onprettigs moest gebeuren, zoals het ontslaan van een bassist (het is altijd de bassist), er automatisch van uit werd gegaan dat ik het zou doen. Ik beschouw mezelf ook heus als een lieve mens, maar als het tussen mij en Gert gaat, ben ik ongetwijfeld de boeman. Ik kan me niet voorstellen hoe eenzaam die eerste tien jaar geweest zouden zijn zonder Gert. Het was een wereld van verschil om een bondgenoot te hebben, een partner in crime, iemand om mee samen te werken, een rationele stem, een broeder om naast me te hebben terwijl alles in sneltreinvaart van start ging en onze levens ronduit bizar werden. We deelden zowel het geluk als de ellende en hadden altijd, iedere dag, een glimlach op ons gezicht. Hij is de reden dat ik me normaal voelde, zelfs toen niets anders in ons leven dat was. Er ónze carrière van maken in plaats van alleen de mijne was het beste wat er had kunnen gebeuren. Ik denk dat het feit dat de stemmen van broers en zussen (of gewoon: broers) zo goed samengaan meer dan alleen genetisch bepaald is. We gingen op ieder gebied goed samen. Met niemand anders op deze wereld had ik liever zoveel tijd doorgebracht. Er zijn misschien door mijn hele leven heen wel een aantal dingen waar ik spijt van heb, maar met mijn broer een band beginnen is er geen van.
‘Op de knieën’
Nadat we ons tweede album hadden opgenomen, ‘Paradise in Me’, hebben we er lang en hard voor gestreden om van ‘Not an Addict’ de eerste single te maken. Alle betrokken leden van de directie van het label waren trots op deze hit, maar ik kan je zeggen dat er maar weinig geloofden in zijn kracht als radiosingle. ‘Het is te langzaam, het duurt te lang voordat het refrein begint, bla bla bla...’ Maar we weken geen centimeter en het lied werd onze nummer 1-hit, ons ticket voor een internationale carrière waar geen van ons ook maar van had durven te dromen.
O, en die oeh-oehs in het begin, de zogenaamd kenmerkende zuchtende intro, was eigenlijk een verkeerd gelopen stemsoundcheck toen we het lied voor het eerst speelden, in een kleine club. Ik checkte de microfoon op de intro van ‘Not an Addict’ en gaf de geluidstechnicus wat noten zodat hij zijn werk kon doen, maar de oeh-oehs klonken zo cool dat we besloten ze die avond uit te testen. Het werkte. Nog een gelukkig toeval.
Als we al het idee hadden dat het belachelijk goed ging na ons eerste album, dan katapulteerde ‘Not an Addict’ ons zo’n stuk verder dat ons hoofd ervan tolde.
En als je van toeval houdt, wat vind je dan van Alanis Morissette die onze set bekeek vanaf de zijkant van het podium op het Rock am Ring-festival in Duitsland, en die het zo goed vond dat ze ons ter plekke uitnodigde om de openingsact te zijn voor haar Amerikaanse tour? Een Amerikaanse tour! We vielen zowat op onze knieën toen ze het ons vroeg. Figuurlijk, natuurlijk – we wilden niet wanhopig overkomen. We dankten de goden en verwonderden ons over ons geluk. Die tour en ‘Not an Addict’ waren het begin van een Amerikaanse carrière voor dit kleine Belgische bandje. Het voelde onwerkelijk. Zelfs nu kan ik soms nog steeds niet geloven dat het allemaal is gebeurd. We waren nummer vijf op de Alternative Radio-charts van dat jaar en overal waar we kwamen, werd er meegezongen. Men zegt dat jeugd verspild wordt aan jongeren. Ik denk niet dat we destijds ondankbaar waren, en er werd zeker niets verspild, maar ik zou al die dingen zo graag nog eens meemaken vanuit het perspectief van een man van mijn leeftijd. Succesvol zijn in het leven is iets heel anders zonder dat onoverwinnelijke gevoel dat je alleen maar kunt hebben als je jong bent.
‘Ik ben’ van Sam Bettens komt op 3/3 uit bij Das Mag. Op 4/3 stelt Sam Bettens ‘Ik ben’ voor in boekhandel Stad Leest in Antwerpen.