CONCERT★★★★½
The Murder Capital in de Botanique: theatraal ten onder
De Ierse postpunkers van The Murder Capital sloten hun tour door het Europese vasteland af met een meesterlijk opgebouwde set.
‘Opbeurend’ is niet het eerste woord dat in me opkomt als ik naar The Murder Capital luister, en eigenlijk ook niet het tweede. Hun postpunksongs zijn als natte zwarte autowegen, en ze voeren steeds verder nachtinwaarts. De gitaren schroeven de temperatuur naar beneden, staccato drums drijven de zwaartekracht op, frontman James McGovern heeft een stem als een slepende ziekte.
Hij en zijn vier medeplichtigen uit Dublin hebben alles bij elkaar tien van die songs – hun debuutplaat ‘When I Have Fears’ dateert pas van vorige zomer – en gisteravond speelden ze er daar negen van. Dat is niet veel, maar het was meer dan genoeg om een impressie na te laten. Hier hadden zelfs de eerste zestig seconden volstaan. Of één oogopslag van Gabriel Paschal Blake. De show duurde uiteindelijk zo’n drie kwartier, en ze bevestigde wat ik al even vermoedde: The Murder Capital is een van de beste livebands van dit moment.
In het begin ging het snel. Blake, een bassist met wie seriemoordenaars en andere psychopaten liever geen zaken hebben, zette ‘More Is Less’ in, een fluim van een song, waarna McGovern zich in het publiek mengde om persoonlijk de eerste circlepitvormingen te overzien. ‘Green & Blue’ werd nog voortgejaagd door rollende drums, maar dealde al duidelijker in het onderhuidse – alleen op ‘New Dawn Fades’ van Joy Division heb ik een tamboerijn zo weten dreigen.
De set ging op de rem vanaf ‘Slowdance I’ en ‘II’, een suite met centraal een trage baslijn, en mijn eerste persoonlijke favoriet. De feedback die uit Cathal Ropers gitaar kwam leek me eerder van buiten toe te waaien, terwijl drummer Diarmuid Brennan zich schatplichtig toonde aan de striemenderegendrums van Bauhaus. McGovern stak een sigaret op. Zijn songs branden van existentieel onbehagen, en zijn band speelde ze alsof ze het meende. Ik zag hem in gedachten afzetten tegen een oever en de duisternis in glijden.
Toen hij Blake weer in zijn blikveld kreeg en hem met wiegende schouders toenaderde, meende ik heel even dat de twee zouden gaan zoenen. ‘Er zijn momenten op het podium waar de performance voor mij heel seksueel aanvoelt’, had hij eerder al laten optekenen. Vast geen leugen.
Mijn tweede favoriet zat in de staart van de set. Damien Tuit ontlokte een holle echo aan zijn pedal, dan volgde een eerste droge slag op het drumvel, en dan nog een, en nog een. ‘For Everything’ diende zich aan als een pitbull die in slow motion zijn tanden ontbloot. Vlak voor het gitaarmetaal vroeg McGovern nog: ‘Anybody feel alive?’ Het was de retoriek van een man die wat komen zou al honderd keer zonder fout had zien ontstaan: een circle pit. Goed gevuld, aan een constant toerental roterend, en paraat om frontmannen na hun perfecte paraboolsprong op te vangen. Zo maken ze er tegenwoordig niet veel meer.