TjingelTjangel (16)
‘The Ramones waren blij dat er eindelijk eens iemand uit het buitenland belangstelling voor hen had’
Marc Didden gaat wandelen in zijn geheugen en serveert: een persoonlijke geschiedenis van zo goed als een eeuw rock-’n-roll. Vandaag deel 16: Gabba Gabba Hey!
Punk begon voor mij op maandag 10 december 1973, en wel in de nog lichtjes naar spaghettisaus en vol-au-vent ruikende lokalen van Alma 2, een populair studentenrestaurant in 3000 Leuven. Die avond zouden daar de New York Dolls, een lichtjes extravagant muziekensemble uit 10012 New York, hun beste en in kleurrijke kousen gehulde beentjes voorzetten. En dat deden ze ook, con brio.
Luister onderaan dit artikel naar onze TjingelTjangel-playlist!
Hun redelijk ruige, tamelijk luidruchtige en vooral erg theatrale show moest het niet zozeer hebben van het grote muzikale talent van de bandleden, maar eerder van het bijzondere showmanschap en de ongemeen sterke stem van hun leider David Johansen. Hij stond aanvankelijk voor een koude zaal die half gevuld was met in parka's gehulde, bleke studenten Germaanse filologie. Je kon zo van hun gezichten aflezen dat ze Zjef Vanuytsels 'De zotte morgen' al zot genoeg vonden, en er werd dan ook nauwelijks gereageerd toen de New Yorkers enkele tracks uit hun door Todd Rundgren bezorgde eerste lp 'New York Dolls' de zaal ingooiden. 'Personality Crisis', 'Trash', 'Jet Boy': ze botsten op de onverschilligheid van de aanwezigen. Maar Johansen en de zijnen streden moedig verder en kregen met 'Stranded in the Jungle' (een cover van een doowop-hit uit de jaren 50, destijds op politiek incorrecte wijze prachtig gebracht door onder meer The Cadets) het vuur in de Alma.
Achteraf was de sfeer in de koude straten van Leuven uitgelaten, in zoverre zelfs dat ik vergeten was dat ik de trein naar Brussel nog moest halen en zodoende om een lift diende te bedelen bij de roadmanager van de Dolls, die per tourbus zouden terugkeren naar het hoofdstedelijke Le Plaza-hotel aan de Adolphe Maxlaan. Die man zei: 'Oké, op voorwaarde dat je niets schrijft over wat je ziet op de bus!' Ik ging akkoord, en om mijn goede trouw te bewijzen, ging ik op een solostoel naast de chauffeur zitten. Via een achteruitkijkspiegeltje zag ik toen wel, ergens tussen Bertem en Brussel, allerlei dingen gebeuren waar ik u graag over zou berichten, maar waarover ik wegens een mondeling contract moet zwijgen. Maar geloof me, ik begreep tijdens die korte busrit wat punk was.
WEG MET HUMO
Daarom vond ik het ook altijd uiterst irritant en vaak pertinent leugenachtig dat het weekblad dat u nu aan het lezen bent bij de eerste Europese (lees: Britse) oprispingen van de punkmuziek zwaar verweten werd niet meteen op de kar te springen van wat de trendpolitie voorschreef. Ja, het is waar dat onze door rock, blues en singer-songwriters gevormde oren moesten wennen aan de brute simpliciteit van wat Sex Pistols of The Damned brachten. En ja, het is ook waar dat uw dienaar altijd wat sceptisch tegenover nieuwe modes in de muziek heeft gestaan. Wantrouwig ook, wanneer plots iedereen met Cubaanse muziek ging dwepen, of vanwege een biopic Johnny Cash de allergrootste ging vinden, of via een andere film - zes maanden lang - het belang van bluegrass, country en western ging inzien.
Iedere plaat die door de postbode in de Humo-brievenbus aan de Livornostraat 97 te Elsene werd afgeleverd, besnuffelden wij langdurig, om ze dan voor de lezer te duiden als zijnde uitzonderlijk, geweldig, goed, middelmatig, slecht of zeer slecht. Of iets in de mode was of niet, speelde daarbij nooit een rol. Of een artiest bekend of onbekend was nog minder. Alles wat mijn collega's en ikzelf ooit schreven - en nu nog schrijven - was altijd one from the heart.
Punks kregen overigens wél hun plaats in dit blad, zowel de ouwe uit New York als de nieuwe uit Londen. Iggy Pop, Joe Strummer, John Lydon, Captain Sensible: ze passeerden allemaal langs Humo's microfoon. Alle vier de leden van Ramones werden door Herman Selleslags laat op een avond in 1976 op de keien van West 23rd Street gepositioneerd voor een fotosessie. Ze deden dat tegen hun zin - ze vonden het gevaarlijk op straat, zeiden ze - maar ze waren blij dat er eindelijk eens iemand uit het buitenland belangstelling voor hen had. Gabba Gabba Hey nog aan toe!
En The Kids, samen met Red Zebra en De Brassers toch Belgiës eigen punktrots, waren van in het begin huisvrienden van dit blad. Wie ooit 'Weg met Humo' heeft staan roepen, mag daarom nu, net voor het einde van de wereld, nog snel 'merci' zeggen.
ALS EEN WILDEBEEST
In het kader van dit opstelletje vroeg ik onlangs aan mijn platenboer of er eigenlijk nog wel belangstelling is voor het werk van die proto- en voltijdse punkgroepen, en hij vertelde me dat de vraag naar dat repertoire zeker niet groot is. New York Dolls: zelden. The Stooges en Iggy Pop: zeker. Ramones: jawel. Idem voor The Clash en de Pistols. Maar eigenlijk is er nog het meeste interesse voor acts die samen met de punk opkwamen, maar niet noodzakelijk tot die beweging hoorden: Patti Smith, dus. Elvis Costello: zeer zeker. Blondie. The Jam. En natuurlijk The Police, die met de punk eigenlijk alleen een kapsel gemeen hadden.
Maar het blijvende belang van bands als Sham 69, The Adverts, The Rezillos en Stiff Little Fingers is eerder twijfelachtig te noemen, ook al zijn veel van hun singletjes nog zeer beluisterbaar. Om van The Undertones, Siouxsie and the Banshees, The Slits en vooral X-Ray Spex nog maar te zwijgen.
Veel van die groepen hadden wel een eerste leven, maar niet genoeg adem voor een tweede. Van John Lydon bijvoorbeeld had ik, na mijn aanvankelijke argwaan, veel meer verwacht. Ik was en ben een ware fan van zijn op de Pistols volgende project Public Image Limited (met een voorkeur voor het album genaamd 'Album' en de geweldig opzwepende single 'Rise') en vond het verfrissend dat hij ging samenwerken met mensen als Bill Laswell, Tony Williams en Ginger Baker. Toen hij zich daarna ging omscholen tot tv-presentator, geldwolf en parodie van zichzelf, vond ik het eerlijk gezegd allemaal iets minder.
De punks die ik destijds sprak, hadden een grondige hekel aan rock en pop, maar ze hadden wel veel waardering voor reggae en vooral ska. Londense skagroepen als The Specials, The Beat of The Selecter en oude Jamaicaanse meesters als Justin Hinds & the Dominoes of John Holt werden op handen gedragen. Wat reggae betreft, vonden ze Bob Marley wel oké, maar toch een tikkel 'commercieel'. Goedkeurend gebrom klonk wel als je het over Toots & the Maytals, Black Uhuru of Lee Perry had. Anderzijds werd wel geapprecieerd dat de grote Marley zelf de lof zong van de punkbeweging en het ook echt voor hen opnam in zijn 'Punky Reggae Party'. Geen sterke song helaas, maar wel leuk dat Marley behalve zijn Wailers ook The Jam, The Damned en The Clash namecheckt, en er zelfs Dr. Feelgood bij betrekt, die ik persoonlijk even was vergeten, maar wiens 'Back in the Night' nog steeds swingt als een wildebeest.
Nog een slotwoord wat The Police betreft: dat was eigenlijk een powertrio dat verkleed als punks een fel door reggae beïnvloed nieuw soort rock bracht. Ze schreven excellente songs die door Sting perfect gezongen werden en uitstekend gediend waren van zijn basspel, Andy Summers' gitaarpartij en Stewart Copelands gedrum.
Ik vroeg ooit - in 1981, om precies te zijn - aan Sting, in de Parijse Studios Boulogne-Billancourt, of hij eigenlijk wist wanneer een song een hit ging worden. Hij moest lachen en zei ja. Daarna stond hij op, ging hij wat aan een mengtafel morrelen en liet hij me een vroege versie van 'Every Little Thing She Does Is Magic' horen. Ik luisterde met gloeiende oren. 'Nummer 1-hit of niet?' vroeg Sting nog. 'Wereldwijd,' antwoordde ik. Voor het jaareinde was het ook zo.
Volgende week: En soms is het kunst!