A.A. Bondy - When the Devil's Loose
Net over de helft van dit hemelse herfstplaatje rolt een pareltje van nauwelijks 2:40 voorbij. 'False River' heet het en het stopt, totaal onverwacht, vlak voor het uitbarst in Fleet Foxes-meerstemmigheid. Je denkt: 'Klonk dat nu de hele tijd zo mooi?' en je luistert meteen nóg eens.
De liedjes eromheen hebben ook dat vluchtige, dat veegjes-op-een-impressionistisch-tableau-achtige: schijnbaar achteloos uit de mouw geschud, maar bij nader inzien krachtig en gelaagd.
A.A. Bondy is geen groentje. Een decennium geleden, hij heette toen nog Scott Bondy, mocht hij al eens van het sterrendom nippen met zijn post-Nirvana-grungegroepje Verbena. Zoals zoveel jong gitaargeweld van toen speelt hij nu in z'n uppie ingetogen en sfeervolle luisterliedjes.
Twee jaar geleden maakte hij op ambachtelijke wijze zijn solodebuut 'American Hearts': opgenomen in een schuur, met niet meer dan zijn gitaar en zijn warme, heldere stem. Op 'When the Devil's Loose' komen daar nog een bassist en een drummer bij.
Het titelnummer is een mooi voorbeeld van hoe dat klinkt: open, organisch, ongeforceerd. Een beetje Bonnie Prince Billy, een beetje Tim én Jeff Buckley. De mood is melancholie, en in 'A Slow Parade', 'To the Morning' en 'Oh the Vampyre' wordt die nog versterkt door een treurige country-twang - Ryan Adams ten tijde van 'Heartbreaker', noteerden wij. En dan moest het piekmoment nog komen: 'I Can See the Pines Are Dancing', een bedrieglijk naïef folknummertje op de wijze van Woody Guthrie, waarmee het 's nachts vast fijn naar huis toe rijden is over een verlaten E19.
Als A.A. Bondy onderweg is, overnacht hij naar verluidt liever in zijn wagen dan in hotelkamers. Misschien luistert hij in de auto wel naar zijn eigen muziek. Het zou een verklaring kunnen zijn.