A Good Day to Die Hard
De tot schaamteloze melkkoe verworden ‘Die Hard’-franchise doet ons een beetje denken aan de zatte nonkel op de familiefeestjes: in het begin vindt iedereen hem reuzeleuk, maar na verloop van tijd heb je alleen nog maar zin om hem met een voorhamer het zwijgen op te leggen.
Wat we hiermee willen zeggen is dat de eens zo opwindende franchise zo dood als een pier is, en dat ‘A Good Day To Die Hard’ de aarde rond het graf alleen nog maar wat aanstampt. Wat waren ook alweer de ingrediënten die van de allereerste ‘Die Hard’ (1988) zo’n kletterende rollercoasterrit maakten? Even kijken: de grappige coolness waarmee flik John McClane (Bruce Willis) zich door de ontploffende decors bewoog; een heerlijke, in een smetteloos pak gestoken, welbespraakte booswicht met een donker gevoel voor humor (Alan Rickman); een meer dan behoorlijke plot; een handvol originele vondsten (de blote voeten!); de doeltreffende regie van John McTiernan en het adembenemende camerawerk van Jan de Bont. En uiteraard – we waren het bijna vergeten – een reeks spectaculaire stunts en nu en dan een denderende shoot-out. Van al die lekkere happen heeft regisseur John Moore (die eerder zijn onkunde bewees met ‘Max Payne’ en ‘The Omen’) om onnaspeurlijke redenen alleen het actiewerk overgehouden: ‘A Good Day To Die Hard’ is één lange, dodelijk saaie aaneenschakeling van rondtollende autowrakken, inslaande raketgranaten, crashende helicopters, en chaotisch in beeld gebrachte achtervolgingen, afgewisseld met ongeïnspireerde oneliners en geesteloze onderonsjes tussen McClane (de deze keer geheel op automatische piloot acterende en opmerkelijk afgemat ogende Willis) en diens ongehoorzame zoon Jack (de stomvervelende Jai Courtney). Yippee ki-yay? Yippee ki-yuck.