Adriaan van Dis - In het buitengebied
De inkt van Adriaan van Dis lijkt nog lang niet opgedroogd, zijn schrijverschap nog steeds niet uitgebloeid. Zijn nieuwste roman, ‘In het buitengebied’, toont een schrijver die andermaal tot op het bot wil gaan, en daarvoor met de billen bloot gaat.
Zou het die prijzenregen van de voorbije jaren zijn geweest – de Libris Literatuurprijs twee jaar geleden, en de Constantijn Huygens-prijs 2015 voor zijn gehele oeuvre – die Van Dis op zijn 70ste nog tot nieuwe hoogtes stuwt? Of was het de dood van zijn moeder in 2014, op 100-jarige leeftijd, die de sluizen bij Van Dis openzette? Wie in ‘In het buitengebied’ tussen de regels leest, stoot op het waarschijnlijkste antwoord: de drang, de nood om te schrijven, blijft bij Van Dis onveranderlijk hoog. ‘Als je ouder wordt, dat geloof ik absoluut, worden je merkwaardigheden, je pijn, je donkere dromen sterker,’ zei hij daar drie jaar geleden over in Humo. Koren op de molen van Van Dis’ psychiater, en op die van zijn lezers, die de vruchten van al dat zielenleed mogen plukken in ‘In het buitengebied’.
Een ‘roman in verhalen’, zo luidt de ondertitel van zijn nieuwste, en inderdaad: wie ‘In het buitengebied’ van kaft tot kaft leest, stuit op een verhalenbundel met steeds hetzelfde hoofdpersonage, niet op een homogene roman. Dat hoofdpersonage lijkt – het is stilaan een traditie in zijn oeuvre – verdacht veel op Adriaan van Dis: een schrijver op leeftijd die teruggetrokken leeft op een lap Hollandse grond, waar hij zich toelegt op het telen van groenten en de lokroep van de zelfgekozen dood het hoofd probeert te bieden. Van Dis beleeft duidelijk veel plezier aan dat autobiografische spelletje. In een heerlijk venijnig nawoord wijt hij elke overeenkomst met de werkelijkheid aan ‘louter toeval’, en geeft hij ‘al wie zich herkent ongelijk’. Van Dis schoffeert immers nogal wat af, al krijgt geen enkel personage het zo hard te verduren als de eenzame schrijver. ‘In het buitengebied’ is in de eerste plaats een genadeloos zelfonderzoek van een man wiens Binnenstem (dat deel van ons zelfbewustzijn dat alle flaters die we ooit begaan hebben in alfabetische volgorde bijhoudt) steeds luider begint te klinken naarmate hij ouder en eenzamer wordt.
Gelukkig komen er af en toe ook andere personages bij de schrijver binnenwaaien, al lijken die zijn eenzaamheid vooral te bestendigen in plaats van ze te doorbreken. Zo is er Akiko, een bloedmooie jonge Japanse die bij nader inzien van top tot teen uit plasticine en glasvezels bestaat. Akiko is een sexbot, die de schrijver vruchteloos met menselijke gevoelens probeert te besmetten. Verderop passeert een al even bont allegaartje, van de zwarte vluchteling Victor (‘Zijn rug was getekend door snoeren wild vlees, als rupsen zo dik’) tot de bekakte Claire, een Hollandse Hyacinth Bucket die de Schrijver maar wat graag als paradepaardje wil laten opdraven tijdens haar candlelight suppers. Opvallend: hoe verder de personages van zijn eigen karakter af staan, des te liefdevoller en milder Van Dis hen portretteert. Misschien omdat de snobistische Claire en de koele Rivka hem te zeer aan zichzelf doen denken – en de schrijver zijn spiegelbeeld nog altijd niet recht in de ogen kan kijken?
‘In het buitengebied’ is één lange penitentie, vermomd als biecht: ‘Je vader sloeg de doden van zich af. Ja, je kent het gloeiende eelt van zijn hand. Slachtoffer, slachtoffer – wat een prachtige rol.’ De lezer mag als een rasechte voyeur meespeuren naar de diepste schandvlekken op zijn ziel (de Schrijver als wufterige snob, behaagzieke kameleon en aandachtskicker) tot in het kabinet van zijn plattelandsdokter toe (diagnose: ‘aambeien’). Al spreekt Van Dis de autobiografische inslag van die laatste kwaal expliciet tegen in zijn epiloog. To be or not to be – het zal zijn fans aan hun reet roesten: Van Dis schrijft zo heerlijk onbeschaamd, puntgaaf en grappig, dat hij zijn nieuwste voor ons part ‘Adriaan van Dis: zeker níét de autobiografie’ had mogen noemen.