Ali Smith - Herfst
‘Het was de slechtste der tijden, het was de slechtste der tijden.’ Met die pessimistische herinterpretatie van de openingszin van Charles Dickens’ ‘A Tale of Two Cities’ start ‘Herfst’, het eerste deel van het geplande kwartet ‘seizoensromans’ waarmee Ali Smith onze tijd, de kunstgeschiedenis, de liefde en de lamentabele staat van de staat wil onderzoeken.
Aan de overzijde van het Kanaal behoeft Ali Smith allang geen introductie meer. Daar wordt de schrijfster door collega’s met enige regelmaat als Nobelprijskandidaat getipt en hoeft ze maar pen op papier te zetten om genomineerd te worden voor zowat elke belangrijke literaire prijs. In het Nederlandse taalgebied heeft de 55-jarige Schotse zelfs geen eigen Wikipedia-pagina. Als daar met de publicatie van dit ontroerende kleinood geen verandering in komt, zal de virtuoze stiliste wellicht ook de komende seizoenen een geheimtip blijven.
‘Herfst’ wordt de eerste volwaardige brexitroman genoemd, maar dat is zoiets als ‘Moby-Dick’ de eerste volwaardige walvisjachtroman noemen. Het is niet onjuist, maar er is net iets meer aan de hand. Zo ontdek je in Smiths achtste roman onder andere de intense vriendschap tussen een jong meisje en haar bejaarde buurman, de kafkaëske bureaucratie achter het aanvragen van een nieuw paspoort, de affaire rond Brits minister van Defensie John Profumo uit de jaren 60, en de vergeten Britse popartkunstenares Pauline Boty. En hoewel er weinig twijfel bestaat over Smiths positie in het debat, reduceert de term ‘brexitroman’ haar werk al te makkelijk tot een boek met een duidelijke politieke boodschap. Terwijl Smith haar lezers net niets voorkauwt, maar aan hun verbeeldingskracht appelleert zodat die het gros van het werk kan verrichten.
De naar Dickens knipogende opening zet de toon van de roman. Niet omdat Smith haar lezers ermee klaarstoomt voor meer dan 200 pagina’s vol kommer en kwel – daarvoor blijft haar geloof in de liefde te groot – maar wel omdat ze de lijnen van haar literaire spel meteen breed uitzet. De eerste paar pagina’s dropt de schrijfster haar lezers in de droomwereld van een meer dan honderd jaar oude man, om hen kort daarna bruusk in de dagelijkse realiteit van zijn intussen volwassen geworden buurmeisje te laten stappen. Hun vriendschap, of zeg gerust platonische liefde, vormt de rode draad door een losjes met tijd en tijdsduur omspringend verhaal over menselijkheid en het occasionele gebrek eraan.
Ook Dickens staat er niet lukraak. Vertrouwend op het intellect van de lezer legt Smith een speelse maar gelaagde puzzel van citaten en referenties, zonder ooit pedant te worden. Met naast Dickens ook nog Keats, Shakespeare en Aldous Huxley passeren vooral de grote mannen uit de Britse literatuurgeschiedenis de revue, maar het zijn de grote vrouwen die Smith met haar schrijfstijl eert. De immer woordspelige auteur combineert het natuurlijk vloeiende proza van Virginia Woolf met de mededogende, vaak een tikkeltje zelfbewuste vertelstem van George Eliot. Wat Ali Smith in ‘Herfst’ met taal doet, is zo bijzonder dat het onder de noemer poëzie evengoed zou verkopen. Smith allitereert, combineert, rijmt, grapt en somt op alsof woorden alleen maar werden uitgevonden om door haar in spannende nieuwe verbanden gegoten te worden. Maar bovenal gebruikt ze taal om hoop te zoeken waar anderen niet meer dan wanhoop ontwaren, om te bewijzen dat ook in de herfst nog enkele bloemen bloeien.
Engelstalige lezers kunnen zich al sinds november warmen aan opvolger ‘Winter’, maar voor Nederlandstalige lezers zal het absoluut geen straf zijn om het eerst een tijdje met ‘Herfst’ te doen. En als ze daarmee klaar zijn, mag het voor één keer hoopvol klinken: winter is coming.