'American Factory' op Netflix: 'Twee beschavingen botsen vol overgave'
Terwijl president Trump te vuur en te zwaard het gele gevaar meent te moeten bestrijden met invoerheffingen en stoere retoriek nemen Chinese miljardairs gewoon fabrieken in de VS zelf over. De Chinezen exporteren daarbij ook hun arbeidscultuur, en dat vloekt nog geen klein beetje met wat ze in Amerika gewoon zijn. Dat maakt de kraakverse Netflix-docu ‘American Factory’ pijnlijk duidelijk.
Toen in 2008 autofabrikant General Motors zijn vestiging in Dayton, Ohio sloot, verloren 2.400 mensen hun baan. Zes jaar later nam de Chinese autoruitenboer Fuyao de fabriek over. Hoogwaardigheidsbekleders van allerlei slag struikelden over elkaar om de nieuwe broodheren welkom te heten. Duizenden werkloze inwoners van Dayton en omstreken kregen weer een sprankeltje hoop op een betere toekomst. Maar samen met een half miljard dollar pompte Cao Dewang, miljardair en eigenaar van Fuyao, ook een klein legertje Chinese werknemers én de arbeidscultuur van zijn thuisland in zijn nieuwste aanwinst. Voorspelbare plot twist: dat mixt op uiterst povere wijze met de Amerikaanse mentaliteit en vaak zelfs ook met de wetten van Uncle Sam. Hoezo veiligheidsvoorschriften?
Aanvankelijk koos topman Cao ervoor om het dagelijkse bestuur van zijn fabriek in Dayton over te laten aan Amerikaanse bazen - zij kenden hun pappenheimers immers het beste - en kosten noch moeite werden gespaard om de Amerikanen te leren hoe het er bij Fuyao aan toe gaat. Zowat iedere yank die ook maar een beetje in de pap te brokkelen had in Dayton werd naar de hoofdzetel in Fuqing overgevlogen, waar ze vol ongeloof konden vaststellen aan wat voor een verschroeiend tempo ze daar autoruiten produceren.
Hoewel Amerikanen en Chinezen bol stonden van de vooroordelen over elkaar, deden ze de eerste maanden nog moeite om elkaar te leren waarderen. Rob, supervisor van de hoogovens, werd zelfs beste maatjes met Wong, een ingenieur die op bevel van de baas zijn gezin voor twee jaar had achtergelaten in China. Maar al snel keerde het tij. De Chinezen vonden dat de Amerikanen ondermaats presteerden, en het duurde niet lang voor alle Amerikaanse bazen aan de deur gezet werden. Mix dat met een loon dat niet eens de helft bedroeg van wat arbeiders voorheen bij General Motors verdienden, voortdurend toenemende druk en werkomstandigheden die ronduit gevaarlijk waren, en je krijgt het ideale recept voor sociale onrust. Toen arbeiders daarop een vakbond wilden invoeren, investeerde Fuyao ruim een miljoen dollar in ontradingscampagnes. Al te fervente voorstanders van de vakbond werden één voor één ontslagen. De vakbond kwam er niet. In de Chinese fabrieken van Fuyao waren dan weer álle werknemers lid van de vakbond. Dat die vakbond bestuurd werd door een hoge pief van de Communistische Partij, die ook nog eens de zwager was van topman Cao, kwam goed uit.
Na een eerste paar verlieslatende jaren maakt Fuyao America inmiddels winst. Of dat de situatie van de werknemers verbeterd heeft, durven wij sterk te betwijfelen. Dat de Chinese uitbaters steeds meer taken overlaten aan robots, maakt de vooruitzichten er ook al niet beter op.
‘American Factory’ toont twee beschavingen die vol overgave botsen, elk in de oprechte overtuiging het bij het rechte eind te hebben. De strijd is soms subtiel maar vaak ook met de botte bijl. En aan het eind komen de troepen van de Grote Oranje Brulboei er bekaaid vanaf. Benieuwd hoe lang het duurt voor Fuyao een Europese vestiging op het oog krijgt. Oefen alvast uw ni hao.