Cherchez les femmes: Liliane De Boever, mevrouw Jan Hoet en dochter Martine
Op 23 oktober opent in Oostende de tentoonstelling ‘De zee’, over het ruime sop en de eindeloze deining als eeuwige inspiratie in de beeldende kunst. Het is de laatste expositie waar Jan Hoet de hand in heeft gehad. Hij stierf op 27 februari 2014, in de leeftijd van 77 jaar.
Op een doordeweekse dag loop ik in Gent aan bij mevrouw Hoet, née Liliane De Boever. Haar dochter Martine is er ook – ze is de middelste van de drie kinderen die Liliane samen met Jan Hoet heeft gekregen. Mevrouw Hoetlaat mij een grote portretfoto van haar markante man zien: elke avond kijkt ze ernaar. Zijn blik treft haar telkens weer: schalks, een beetje spottend, schrander ook. Kwajongensachtig. Iemand die van zins is iets vrolijks te beleven. Of anders iets spannends. Iemand die nog lang niet dood is. Iemand die ze er niet makkelijk onder krijgen. Een lente, een zomer en enkele herfstweken na het overlijden van haar man zegt mevrouw Hoet: ‘Rouwen blijft duren, denk ik. ’t Is zo vreemd om iemand te moeten missen die altijd het huis uit was, maar ook altijd terugkwam.’
Liliane De Boever «Ik put een beetje troost uit alles wat men sinds zijn overlijden voor hem heeft gedaan. Zijn werk wordt duidelijk geapprecieerd. Het plein voor het S.M.A.K. is nu naar hem genoemd. Daar zou hij ongetwijfeld heel blij om zijn geweest. Nu, ik heb eigenlijk niet echt gevreesd dat zijn verdiensten níét erkend zouden worden.»
HUMO Zijn uitvaartdienst in de Sint-Pauluskerk in Gent zorgde voor een volkstoeloop. ’t Was vast niet alleen de kunstscene die hem de laatste eer wilde bewijzen.
Martine Hoet «Dat was een complete verrassing. Hij heeft zich zijn hele leven beziggehouden met kunst, met hedendaagse kunst in het bijzonder.»
HUMO Een onderwerp waar het volk zich over het algemeen niet fanatiek mee bezighoudt.
Hoet «Inderdaad, maar toch was juist het volk massaal op zijn uitvaartdienst aanwezig. Ik put ook troost uit de gedachte dat ik niemand ken die zo’n mooi leven heeft gehad als mijn vader. Hij heeft alles kunnen doen wat hij maar wilde, en hij heeft veel bereikt. En vooral: hij heeft zijn dromen waargemaakt. En hij heeft zich ondertussen ongelofelijk geamuseerd. Zelfs toen hij ziek werd, is hij erin geslaagd om het aangename aan het onaangename te koppelen.»
HUMO Hij was een veeleer uithuizig type.
Hoet «Hij was erg bij zijn werk betrokken, maar wij, kinderen, mochten altijd met hem mee als we daar zin in hadden. We hielpen hem ook graag als kind – uitnodigingen voor een opening in envelopjes stoppen; bijvoorbeeld. In vergelijking met de vaders van mijn vriendinnen heb ik hem altijd heel apart en bijzonder gevonden. Op de middelbare school hadden we ooit een moeilijke leraar esthetica: de hele klas had problemen met dat vak. ‘Breng je vriendinnetjes maar eens mee naar huis,’ zei hij, en toen gaf hij eventjes les in esthetica. Bij de volgende overhoring haalden we allemaal negen op tien.»
De Boever «Hij kon zeer goed lesgeven.»
HUMO Zijn werk nam hem helemaal in beslag, maar naar ik nu hoor, heeft hij zijn vaderrol niet veronachtzaamd.
De Boever «Eigenlijk niet. ’t Was alsof hij bij afwezigheid toch nog aanwezig was. En áls hij aanwezig was, was hij…»
Hoet «…zeer krachtig aanwezig. Als hij thuis was, mocht iedereen hem alles vragen. En ’t hoefde niet over kunst te gaan. Ik vond de wereld waarin mijn vader verkeerde zeer aantrekkelijk, maar ik voelde me niet bekwaam om er iets in te willen betekenen: ik ben maatschappelijk assistent geworden – ik werk als controleur van de sociale zekerheid voor zelfstandigen. Met mij sprak mijn vader niet zo veel over kunst – we hadden het over het leven zelf, of over de opvoeding van mijn kinderen. Nu ja, je kon het over om het even wat met hem hebben. Hij heeft al zijn kinderen leren kijken naar de dingen: als we langs de Schelde aan het wandelen waren, wees hij ons op al het moois dat er in de natuur te zien is – hij maakte ons attent op alles wat in het leven met schoonheid te maken had.
»Soms denk ik dat ik meer dan andere mensen kan genieten van wat ik zie, en dat plezier heb ik zeker aan mijn vader te danken. En onze kijk op de medemens hebben zijn kinderen ook wel aan hem te danken: respect voor iedereen, en evenveel respect voor de schoonmaakster als voor de minister. Daar lag de nadruk op in onze opvoeding.»
HUMO Hij gaf Hare Majesteit koningin Paola advies inzake hedendaagse kunst, en daarbij leek hij vertrouwelijk met haar om te gaan.
De Boever «Ze is hem hier nog komen bezoeken toen hij ziek was. Ze zat waar ik hier nu aan tafel zit. Ze is heel makkelijk in de omgang. Ik had haar al eerder ontmoet op de Biënnale van Venetië, en ook toen was ze heel benaderbaar. Ze heeft hier een glaasje champagne gedronken. Wij zijn trouwens ook naar de vijftigste huwelijksverjaardag van het koninklijk paar geweest.»
Hoet «De dochter van prinses Astrid heeft hij ook geadviseerd – ze wilde iets in een kunstrichting doen. En hij had goede contacten met prins Laurent.»
Kwajongen van hiernaast
HUMO Oorspronkelijk wilde Jan Hoet kunstschilder worden, hè?
De Boever «Toen waren we nog niet getrouwd. Hij kwam bij mij thuis altijd zijn nieuwe schilderijen tonen.»
HUMO Ik weet dat hij u toen, puur uit liefde, een aantal zelfgemaakte Permekes heeft geschonken.
De Boever «Ja. Ongelofelijk goede vervalsingen. Mijn schoonvader heeft ooit zo’n schilderij à la Permeke aan een oude Antwerpse conservator laten zien, en die man trapte er zó in. Jan had een goede schilderstechniek, maar over alles wat hij maakte, zei hij: ‘Geen groot kunstwerk. Ik moet ermee ophouden.’»
HUMO Had u met een kunstenaar kunnen leven?
De Boever «Als je met Jan Hoet kunt leven, kun je ook wel een kunstenaar aan, denk ik, hoewel kunstenaars over het algemeen gecompliceerde mensen zijn.»
HUMO Hoe is het allemaal begonnen tussen u en Jan Hoet, mevrouw?
De Boever «Hij was mijn buurjongen. ’t Is te zeggen: hij woonde vier huizen verder aan de Fortlaan, bij het Citadelpark. Hij was drie jaar ouder dan ik, en daardoor had ik eerst meer contact met zijn jongere broers. We kwamen toevallig met elkaar in contact – ik was toen 17 – en ’t bleek te klikken. Hij was een soort kwajongen van 20, een beetje rebels – hij ging helemaal op in de nieuwe geest van de tijd, die in de jaren 60 voelbaar werd. We zijn in 1962 getrouwd. In die tijd studeerde hij nog voor leraar plastische opvoeding, bij Octave Landuyt aan de Rijksnormaalschool in de Ledeganckstraat. Hij is daarna een tijdlang leraar geweest, en op een dag zei hij: ‘Ik ga kunstgeschiedenis studeren aan de universiteit.’ We hadden toen al twee kinderen, en het duurde niet lang of er was een derde op komst. Toen hij aan de universiteit studeerde, is hij parttime blijven lesgeven. Enfin, ’t is allemaal gelukt. Een heel drukke tijd, maar toch ook een goede tijd in mijn ogen.»
HUMO Wat was zijn droom in de beginjaren van uw huwelijk?
De Boever «Museumdirecteur worden. Toen al. ’t Is lang een droom gebleven en ’t heeft heel veel moeite gekost om die waar te maken. Eerst is hij directeur van het Museum voor Hedendaagse Kunst geworden, dat een afdeling van het Gentse Museum voor Schone Kunsten was. In die tijd had hij welgeteld drie personeelsleden: een secretaresse, een magazijnmeester en nog iemand, en het draaide echt goed.»
HUMO Wat was úw droom toen?
De Boever «Daar heb ik nooit bij stilgestaan. Mijn jeugd was niet zo makkelijk geweest. Ik had een moeilijke vader, laat het me daarbij houden. Misschien was mijn droom: thuis weg raken. Als je een moeilijke jeugd hebt gehad, ben je misschien sneller tevreden, later.»
Hoet «Je hebt nooit grote verlangens gehad, hè?»
De Boever «Neen. En daarbovenop ben ik een huisduif. Thuis verveel ik me ook niet snel.»
Hoet «Ze is altijd een toegewijde moeder geweest. En ze is ook zeer actief hier in de parochie – ze zingt in het koor. Ze heeft altijd haar eigen wereld gehad, naast die van papa. En als ze voor de zoveelste keer zijn koffer moest pakken, was die altijd pico bello in orde.»
HUMO Wanneer had hij u het meest nodig?
De Boever «Ik denk dat hij altijd wel geborgenheid voelde als hij thuis was. En dat wilde hij ook.»
Hoet «Ja, de thuisbasis moest stabiel zijn: een zekerheid, iets waar hij altijd op kon terugvallen.»
De Boever «Nu, het gezinsleven was niet altijd makkelijk. Door zijn heftigheid, zijn gevoelens… Die kunst was zo belangrijk in zijn leven, en hij wilde almaar vooruit.»
HUMO Kon je hem stil krijgen?
Hoet «Neen.»
De Boever «Als je niet mee discussieerde, viel hij weleens stil. De fout die we het vaakst maakten, was: ons laten meeslepen door een discussie waarmee hij begonnen was. Hij lokte ook thuis graag weerwerk uit.»
Hoet «En als je neen tegen hem zei, dan mocht je één en ander van hem verwachten.»
De Boever «Uiteindelijk wisten we dat hij meestal gelijk had, ook al hadden we nog zo onze stekels opgezet. Weet je wat het is? Alles vervaagt. Ik ga dikwijls naar zijn graf en dan zeg ik: ‘Allee, wat ligt gij hier nu te doen?’»
Hoet «Mijn moeder gaat om de twee dagen naar het graf van mijn vader op Campo Santo.»
De Boever «In de zomer toch. Nu iets minder. Ik ben blij dat hij volgens zijn wensen gestorven is: hier en niet in het buitenland.»
Hoet «Als wij vragen hebben, zegt mijn moeder: ‘Ik zal het hem morgen vragen aan zijn graf.’»
De Boever «Ik sta daar niet de hele tijd te lamenteren, hè.»
Hoet «Het meest mis ik de drive die hij ons allemaal gaf. Ik belde hem elke dag, en zelfs al hoorde ik hem maar twee minuutjes, toch voelde ik telkens weer dat elan. Ik ben niet altijd vrolijk, maar hij stak me altijd weer aan met zijn levenslust.»
Een grote zottigheid
HUMO Hij had ook een conservatieve kant.
De Boever «En maar goed ook, want die vormde het tegenwicht van de uitspattingen, zal ik maar zeggen.»
HUMO Hij heeft me ooit gezegd dat hij heel graag ambtenaar was, en dat hij zich in de samenleving niets beters dan het ambtenaarschap kon voorstellen.
Hoet «Ja, de idee van dienstbaarheid was hem heilig: iets voor de gemeenschap betekenen. En hoe vertrouwd hij ook met de kunstwereld was, nooit heeft hij zichzelf willen verrijken. Hij werd door allerlei verenigingen gevraagd om een lezing te geven. Dat deed hij vaak gratis, en als hij er al iets mee verdiende, ging dat bedrag altijd naar het museum.»
De Boever «Zo hoorde het, volgens hem. Dat vond hij fatsoenlijk. Jammer dat hij, toen hij 65 werd, onherroepelijk met pensioen moest als ambtenaar. Nu ja, hij is weer helemaal van nul af aan begonnen in Herford, in Duitsland.»
Hoet «Ja, maar hij was nog niet klaar met het S.M.A.K. Hadden ze hem nog tien jaar op de directeursstoel laten zitten, dan was het S.M.A.K. een héél groot museum geworden, een museum van wereldbelang.»
HUMO Ik denk dat hij, om optimaal te functioneren, een zekere mate van conflict nodig had.
Hoet «Hij ging het in ieder geval niet uit de weg. Al was hij de laatste jaren opvallend milder geworden. Hij riep om te beginnen minder hard (lachje).»
De Boever «En hij was ook kalmer in discussies.»
Hoet «’t Was ook leuk voor zijn kleinkinderen dat hij zachter was geworden. Zijn kinderen hebben hem heel anders gekend dat zijn kleinkinderen: voor hen was hij op en top een grootvader. Rustig, vriendelijk. Als kind hebben wij voortdurend gezien dat hij hypernerveus was, en één brok energie. Maar in zijn laatste jaren kon je een normaal gesprek met hem voeren (lachje).»
De Boever «Hij was er altijd nogal gerust op dat het in orde zou komen met zijn kinderen. Hij geloofde in de goede afloop van ongeveer alles. De laatste jaren zei hij vaker dan ooit: ‘Ik ben ervan overtuigd dat er iets is na de dood.’»
HUMO In een interview dat ik elf jaar geleden met hem had, zei hij: ‘Ik ben blijven geloven, al weet ik niet waarom. Het grootste deel van mijn leven ben ik met ongelovige mensen omgegaan. Kunstenaars zijn bijna allemaal ongelovig. Ze hebben hun geloof door kunst vervangen.’ Dat laatste had hij zelf ook kunnen doen.
De Boever «Maar dat heeft hij niet gedaan: ‘Er is iets.’»
Hoet «Ik weet dat hij vroeger naar de Bijbelstudie van het bisdom ging.»
HUMO In dat interview uit 2003 zei hij het volgende over u, mevrouw : ‘Ze is onvoorwaardelijk. Ze zorgt ervoor dat ik me van goed en kwaad bewust blijf. Zo iemand had ik nodig. Formidabel. Ze gaat ervan uit dat ze me toch niet kan volgen, en dus denkt ze: ‘Laat hem maar lopen.’’
De Boever «Dat klopt. Ik heb altijd gezegd: ‘Probeer hem vooral niet achterna te lopen, want je kunt hem toch niet volgen.’ Hij was ontembaar.»
Hoet «Je kon hem misschien niet temmen, maar mijn moeder kon hem wel streng aanpakken, en daar was hij niet ongevoelig voor.»
HUMO De merkwaardigste zin uit dat fragment is: ‘Ze zorgt ervoor dat ik me van goed en kwaad bewust blijf.’ Alsof u zijn externe geweten was.
De Boever (lachje) «Dat zal wel. ’t Is allemaal voorbij, hè?»
Hoet «Volgens mij denkt mijn moeder vooral: ‘Ik heb goed voor hem kunnen zorgen. Die taak heb ik volbracht.’ Er is een soort rust over haar gekomen.»
De Boever «Ik heb mijn best voor hem gedaan. Ik heb ook mijn best gedaan om sommige van zijn zottigheden te begrijpen. En ik ben niet rancuneus. Maar toch denk ik vaak: ‘Ik had dát nog voor hem moeten doen, en dát, en dát…’»
HUMO Nu u het over zottigheden hebt, b edoelt u misschien het naaktportret dat de Amerikaanse fotografe Malerie Marder van hem heeft gemaakt?
De Boever «Bijvoorbeeld. Een grote zottigheid. ‘Maar je kunt niets zíén,’ zei hij dan.»
Hoet «Zoiets paste niet bij hem. Ik was er zeer boos over. Hij was preuts. Als hij van de badkamer gebruikmaakte, mochten wij er nooit binnen. Hij werd toen ook naakt op een groot dienblad binnengebracht.»
De Boever «Een performance.»
Hoet «Stel je voor: je blote vader op een groot dienblad, op een bijeenkomst van meer dan honderd mensen, terwijl hij niet eens naakt in de badkamer gezien wilde worden. Ik heb hem er toen op aangesproken, maar zijn antwoord was lachen, lachen en nog eens lachen.»
De Boever «Groen lachen, dacht ik.»
Hoet «O, ja. Ik zag wel dat hij er een beetje beschaamd over was.»
HUMO Hebt u, terwijl u voor Jan zorgde, wel genoeg voor uzelf gezorgd, mevrouw ?
De Boever «Ik denk het wel. Ik heb me vrij gevoeld, en financieel ging alles naar wens. Ik deed de geldzaken, daar trok Jan zich niets van aan: ‘Jij doet dat goed, waarom zou ik me ermee bemoeien?’»
Hoet «In zijn hele leven heeft hij nooit één overschrijving gedaan.»
De Boever «‘We hebben niks te kort, en ’t komt allemaal in orde,’ zei hij altijd. Zijn vader was me heel dankbaar dat ik het leven van Jan in goede banen leidde, dat ik van alles voor hem regelde. Alsof hij dacht dat Jan zich anders niet zou kunnen redden.»
Medisch raadsel
HUMO Er zal wel geen dag voorbijgaan waarop u niet aan hem denkt. Maar hoe ziet u hem als u zich hem nu voor de geest haalt?
De Boever «Altijd in de fleur van zijn leven. Druk, altijd onderweg. Zelfs als hij doodziek was, was hij nog in de fleur van zijn leven, hè, Martine? Hij blééf maar plannen maken – zijn gedrevenheid nam maar niet af. Ik heb hem nooit horen klagen, nóóit, hoewel hij er fysiek soms heel ernstig aan toe was.»
HUMO Ja, de dood heeft hem herhaaldelijk aangeraakt, maar kreeg hem er zo te zien niet onder. Depressief was hij niet.
De Boever «Integendeel.»
Hoet «Dat onverwoestbare optimisme. Zelfs in de laatste dagen van zijn leven zei hij: ‘We moeten vechten.’ Ik weet niet of hij de ernst van zijn toestand tot zich liet doordringen. Op de duur was hij voor ieder van ons een medisch raadsel. Ook de dokters leken het soms niet goed meer te weten: iets werd hem bijna fataal, hij raakte in coma, kwam er weer uit, en na een tijd deed hij alweer alsof er niks aan de hand was.»
De Boever «Het vreemde was dat ik me op de duur bijna geen zorgen meer maakte, zo van: hij redt zich wel. Een raar soort vertrouwen in de goede afloop. Hij ging zelfs nog naar China, waar hij ook drie keer een dialysebehandeling moest krijgen. Als hij dat geregeld had, kon hem niets overkomen, dacht hij. De verpleegsters stonden versteld van zijn optimisme: ‘Hij geeft de andere patiënten moed.’ Zijn beste vriend was de fotograaf Rony Heirman, een studiegenoot van hem. Hij is kort voor Jan overleden. Rony had geen moed meer…»
Hoet «Hij en mijn vader waren er lichamelijk even erg aan toe. Ze hadden allebei nierdialyse nodig, maar mijn vader had ongelofelijk veel courage, en Rony niet. Soms gingen ze nog wel eens samen uit eten, en toen mijn vader van zo’n etentje terugkwam, zei hij diep teleurgesteld: ‘’t Is echt niet meer te doen met Rony.’»
De Boever «Hij kon zijn vriend niet meer opbeuren, en dat deed hem veel pijn.»
Hoet «Ze hadden samen zoveel plezier gemaakt.»
De Boever «En ruzie! Ik hoor Rony nog roepen: ‘Jan Hoet, ge zijt zot! Zót!’ We gingen eens samen naar het Vakantiesalon, want Rony wilde een tent kopen. We waren nog maar pas vertrokken, of Jan begon al: ‘Een tent, da’s niets voor u, Rony. Let op mijn woorden.’ En Rony: ‘Wat weet gij daar nu van, dommerik! Gij kúnt niet eens op vakantie gaan! Ge hebt er de tijd niet voor!’ Een discussie zonder eind! Opeens wilde Rony uitstappen. Ongelofelijke ruziemakers die ook ongelofelijk veel van elkaar konden verdragen. Toen Rony terug was van z’n kampeervakantie, vroeg Jan: ‘Wel, hoe was het met die tent?’ ‘Ge hebt gelijk gehad,’ zei Rony, ‘na twee dagen zaten we al in een hotel.’ (lachje)»
Hoet «Ik heb hen eens naar Limburg gereden, waar mijn vader een lezing moest houden. ‘Kom, Jan,’ zei Rony, ‘we gaan achterin zitten, als de echte chic.’ En de hele rit hebben ze luid zitten lachen, het ene lachsalvo na het andere. Ze maakten van alles een feest.»
De Boever «Maar daar slaagde Rony op de duur niet meer in. Jan nog altijd wel, ondanks alle fysieke beperkingen. Aan het eind van zijn leven deelde hij in het UZ een kamer met een dialysepatiënt die hij al jaren kende van de nachtdialyse. Het dieet van een nierpatiënt is volkomen zoutloos, en als je het streng naleeft, smaakt alles dus even flets. Dat was Jan zijn ding niet. Hij zei me: ‘Je moet zout meebrengen.’ Dat vond ik al een onmogelijke opdracht: iets doen wat niet goed voor hem was. Die andere patiënt, die ons gesprek had gehoord, zei: ‘Jan, je vrouw hoeft niets mee te brengen, want ik heb alles wat je nodig hebt,’ en hij haalde peper en zout en selderzout tevoorschijn. ‘O wee!’ dacht ik.
»Iets wat hij wel strikt moest volgen – daar kon hij op geen enkele manier onderuit – was: bijna geen vloeistof innemen. Als nierpatiënten dorst hebben, mogen ze nauwelijks drinken. Even aan een glaasje water nippen, dat mocht nog net.»
Hoet «En als hij al iets dronk, zei hij telkens weer: ‘Goh, dat doet deugd!’ Dat klonk altijd als een diepe verzuchting. Dat moet erg geweest zijn voor hem.»
De Boever «Hij dronk weleens een kopje koffie, maar dan kreeg hij er bij de dialyse altijd weer van langs omdat ze te veel vocht uit hem hadden moeten halen.»
Hoet «Mijn vader lustte er wel eentje, maar uiteraard was alcohol al helemaal uit den boze.»
De Boever «Hij at graag soep, maar één bord soep was medisch gezien al veel te veel voor hem.»
HUMO Maar al die vreselijke beperkingen die de kwaliteit van zijn leven niet ten goede kwamen, benamen hem zijn levenslust niet.
Hoet «Daarin was hij bewonderenswaardig. Dapper. Vooral niet klagen. Zelfs toen zijn gezondheid al heel slecht was, ging hij nog lezingen geven.»
De Boever «Hoe vaak heb ik niet gezegd: ‘Doe het niet, Jan, je hebt goede redenen om het af te bellen. Blijf alsjeblieft thuis.’ Maar dan zei hij…»
Hoet «‘Zolang ze je vragen, moet je erop ingaan.’ En hij duwde zich overeind uit de fauteuil en vertrok.»
HUMO Waar zouden die levenslust en het optimisme vandaan komen?
Hoet «Hij heeft het van zijn moeder: zelfs toen ze terminaal was, had ze nog zin in het leven, en ze wilde er, hoe ziek ze ook mocht zijn, altijd pico bello uitzien. Mijn vader leefde buitengewoon graag. Dat hij zo veel van het leven hield, dat hij er zo aan was gehecht, is voor mij nog het treurigste aspect van zijn dood. Toen hij al bijna dood was, hielden hij en mijn moeder er meer de moed in dan wij, zijn drie kinderen.»
De Boever «Zelfs als ik de ernst van zijn toestand met dokters aan het bespreken was, dacht ik: ‘Hij spartelt er wel weer doorheen.’ Hoewel ze mij duidelijk lieten verstaan dat ‘zich erdoorheen spartelen’ deze keer wel héél moeilijk zou zijn, bijna miraculeus zelfs.»
undefined
Sigaret op het terras
HUMO U bent meer dan vijftig jaar met hem getrouwd geweest. Waar had uw huwelijk z’n duurzaamheid aan te danken?
De Boever «Ik weet één ding: het leven dat wij geleid hebben, is in deze tijd niet meer mogelijk. Iedereen zou ervoor bedanken, denk ik. In ieder geval is er in ons huwelijk nooit van een scheiding sprake geweest. Als er al iets scheefliep, ben ik altijd inschikkelijk geweest. We deden gewoon door, tot de dood ons zou scheiden.»
HUMO Ik heb hem nog geïnterviewd toen hem al allerlei naars en zo goed als dodelijks was overkomen, maar dat was zo te zien nog geen reden om bijvoorbeeld met roken te stoppen.
De Boever «O, neen. Pas aan het einde van zijn leven rookte hij bijna niet meer, al heb ik hem hier op het laatst op het terras betrapt met een sigaret. Misschien had ik hem die keer beter die sigaret gegund.»
Hoet «De dokters vroegen ons aan het eind wat we wilden.»
De Boever «Hij moest gewoonlijk drie keer per week naar de nachtdialyse. Dat kon hij aan. Maar zijn toestand werd er niet beter op. En hij had altijd gezegd: ‘Als ik elke dag naar de dialyse moet, dan hoef ik niet meer te leven.’ ’t Was niet te vermijden dat hij binnenkort elke dag zou moeten gaan.»
Hoet «Toen hebben we hem op de man af gevraagd wat hij wilde. Het antwoord was: ‘Blijven vechten.’»
HUMO In interviews heeft hij herhaaldelijk gezegd dat euthanasie niets voor hem was.
De Boever «Ja, en hij wilde ook niet gecremeerd worden.»
Hoet «Ik denk dat hij zijn levenseinde zo bewust mogelijk wilde meemaken.»
De Boever «En hij was in zijn laatste uren nog goed bij bewustzijn. We spraken af: ‘Vanaf volgende nacht zullen we om beurten bij hem slapen.’ Maar ’t is niet gelukt: hij is vroeger doodgegaan dan we dachten. ‘Ingeslapen,’ zegden de verpleegsters. Laatst heb ik nog in zijn medisch dossier zitten bladeren en ik dacht: ‘Wat hij allemaal had!’»
Hoet «De dokters hebben ons gezegd dat we blij mochten zijn dat hij zo lang heeft geleefd. Ik ben er zeker van dat zijn geesteshouding zijn leven heeft gerekt.»
De Boever «De laatste dag van zijn leven hoorde ik onze oudste dochter tegen hem zeggen – en dat pakte mij: ‘Papa, als je niet meer kunt, laat je dan gaan.’ En nog dacht ik: ‘Hij komt er wel weer bovenop.’
»Tijdens de laatste namiddag van zijn leven zei hij ineens: ‘’t Is te veel.’ Toen moest ik wel denken: ‘Als híj al zegt dat het te veel is.’ Maar diezelfde namiddag belde zijn kleindochtertje hem op, het dochtertje van Martine. En ineens kwam er weer veel leven in hem.»
Hoet «Hij babbelde weer! Hij klonk zelfs enthousiast. Hij sliep aan het eind van zijn leven wel heel diep – hij zal wel in een heel diepe slaap vertrokken zijn.»
De Boever «De verplegers zegden mij dat hij vredig is gestorven. Ik hoop het.»
Geen tranen meer
HUMO Het viel uw zoon Jan Hoet junior op dat u tijdens de uitvaartdienst geen traan hebt gelaten. Dat vond hij dapper, las ik in een interview.
De Boever «Ik weet niet hoe het komt, maar na zijn overlijden had ik geen tranen meer. Ik nam natuurlijk een beetje medicatie. Geen tranen, ook al ben ik heel verdrietig om de dood van Jan. Zijn dood is nog altijd vreemd voor mij, onwezenlijk.»
Hoet «Alsof het nog niet helemaal is doorgesijpeld. Ze heeft het de jongste maanden ook druk. Vroeger was ze thuis, maar nu moet ze overal de honneurs gaan waarnemen.»
De Boever «Ik vind dat ik dat moet doen. Hij had dat zeker gewild. Ik heb er ook geen last van.»
Hoet «Neen, maar misschien stelt het je rouwproces uit.»
De Boever «Na ‘De zee’ in Oostende zal het wel rustiger worden.»
HUMO Denkt u dat u alles tegen uw man gezegd hebt wat u hem wilde zeggen?
De Boever «Wanneer is een huwelijk voltooid? Tijdens zijn laatste namiddag leek het op een bepaald moment alsof hij me nog iets wilde zeggen. Ik begreep hem niet, en sindsdien ben ik me blijven afvragen: ‘Wat heeft hij me toen nog duidelijk willen maken?’ Zoals altijd had hij ook die namiddag enorm dorst. En hij mocht niet drinken, want anders zou hij zich kunnen verslikken, met fatale gevolgen. Ze gaven hem een dikke, smaakloze substantie, maar daar had hij geen zin in. ‘Wat drinkt die mens graag?’ vroeg de verpleger van de avonddienst. Ik zei: ‘Hij vraagt altijd naar cola.’ En toen heeft de verpleger die dikke substantie met cola vermengd, en dat papje heeft hij Jan voorzichtig opgelepeld. De laatste woorden die ik van mijn man heb gehoord, waren: ‘Het smaakt.’ Uit de grond van zijn hart. Dat een mens zó blij kan zijn met vijf koffielepeltjes aangedikte cola… Die laatste avond in de kliniek blijft me bezighouden. ’t Was al na negenen en ik dacht: ‘Wat zal ik doen? Blijven of toch maar naar huis gaan?’ Ik ben naar huis gegaan.»