Christiaan Weijts - Via Capello 23
De Moeilijke Tweede? Ach, het zal wel, maar Christiaan Weijts lijkt na zijn onthutsende, op allerlei shortlists kamperende debuut 'Art. 285b.' behoorlijk weinig hinder te ondervinden van opgevoerde verwachtingen en de bijbehorende blikkerende messen. 'Via Cappello 23' (De Arbeiderspers) is een roadtrip door de smoezelige peeskamertjes van een gepijnigd tijdvak.
Weijts begint zijn boek met het verhaal van Daniël Schaaf, een krasselende freelancejournalist die een gondelierstaking in Venetië verslaat en op een pittige romance lijkt te lopen. We willen de ander kénnen, smoezelt Weijts tussen de regels, benaderen, bespringen, begoochelen, om dan samen te verdwijnen in één huid. Maar het nuffige sprookje in wording krijgt snel een brute beenveeg: met een laconieke boosaardigheid wordt de prefabromantiek van tafel geveegd.
Enter het tweede hoofdpersonage: Arthur Citroen, onderzoeker-met-een-onderwijsopdracht aan de universiteit van Leiden. Citroen breekt uit zijn cocon van zelfgekozen eenzaamheid en begint een relatie met een promiscue studente. Terwijl hij steeds verder wegglijdt in de zuigende modder van de drift, blijft hij krampachtig reiken naar De Schoonheid. Tot in de finale, wanneer hij het pad van Schaaf kruist, en stikt in de kots die zijn cynische tijd voor hem uitspuwt. Privacy is een leeggeroofde nis, leert Citroen: leven in de eenentwintigste eeuw is je hebben en je houden, je lusten en begoochelingen, je ziel en geslacht naakt op straat leggen. En wachten tot de kraaien komen.
Weijts' stijl blijft akelig eigentijds: pijpen is gewoon pijpen, geil is gewoon geil. En de vagina van een lekker snolletje, dat is natuurlijk een mooiemeisjeskut. Maar dit is veel meer dan makkelijke afrukliteratuur voor stomende pubers: er gloort eruditie door het boek, Modigliani, Picasso, de ouwe Shakespeare, en brutaal legt hij de Hogere Verzuchting naast de Basale Drift te slapen. Zo ontpopt Weijts zich opnieuw als de meedogenloze chroniqueur van een tijd, zijn tijd. Zijn personages zijn kleuters in het postmoderne inferno: gevangen tussen muren van lillend vlees, spartelend tussen het valse genot van krampachtig consumeren en de ongewisse zoektocht naar het sublieme. Vooral Citroen vertolkt de schizofrenie van woelige tijden: als hij zijn pik leegmaakt, moet het kunst zijn.
'Je bent een romanticus,' zegt Schaaf hem. En je ziet die Citroen voor je, het verknipte mannetje dat geilogend het internet afspeurt en ondertussen manisch blijft doorlullen over Venussen en Maria's Magdalena, en je beseft: damn right, hij ís een romanticus.