Concertreview: Cincinnati Symphony Orchestra in de Koningin Elisabethzaal
De omgebouwde, totaal vernieuwde en dus ook pas geverfde Koningin Elisabethzaal, da’s geen zaal meer, het is een paleis geworden. Een meer dan 80 m/v/x sterk Amerikaans orkest kwam er de sonische diepten peilen. Hun conclusie: Manmanman!
Eerst een berichtje namens Trendspotters Inc., de firma waarvoor wij op maandag tussen elf en tien over elf werken: de Brussels Philharmonic luistert binnenkort in Flagey de film ‘E.T.’ op met de soundtrack van John Williams. De Antwerp Symphony Orchestra doet een paar weken later hetzelfde met ‘Titanic’, dat van muziek voorzien werd door - moeilijke kwisvraag - James Horner.
Maar dit is het Cincinnati (twee n-en, één t) Symphony Orchestra onder leiding van de Fransman Louis Langrée, en wij hebben vanavond tijdens hun openende symfonische suite van ’On the Waterfront’ geen beeld nodig. Deze suite van 20 minuten is in 1955 - een jaar nadat de gelijknamige prachtfilm van Elia Kazan 8 oscars won - bij mekaar gecompileerd door Leonard Bernstein.
Het duurt niet lang voor we in paukenland belanden, en een heus leger strijkstokken de lucht in vliegt. Trouwens, hoeveel verschillende soorten hoge en lage blazers kun je eigenlijk meebrengen? Wij horen alleszins golven geluid tot ons komen die anders achter andere golven verstopt blijven zitten.
De zachte stukken zijn van een spectaculaire indringendheid. Logisch, de componist van ‘West Side Story’ spreekt hier, en die man had een serieus oor voor fun, hits én drama. We zien als vanzelf de dokwerkers uit de film, de duivenkoten op de daken, de skyline van New York en - uiteraard - Marlon Brando, die Terry Malloy speelt: hij is verraden als bokser, en staat zelf op het punt een grote liefde te verraden… maar op de valreep volgt hij zijn hart. Voor het pakje slaag dat daarbij hoort, hoogt het hele orkest de borstkas op. Waw!
De volgende gang: ’An American in Paris’ van George Gershwin, een rapsodie die hij schreef een paar jaar na zijn fenomenale ‘Rhapsody in Blue’. Die blauwe hebben we op plaat, de Parijs-rapsodie kennen we alleen van Spotify. De blauwe heeft een uitschuivende klarinet aan het begin, gedempte trompetten doen er gekke dingen in, de piano staat er vaak lang alleen voor, als het orkest invalt lijkt het onder leiding te staan van duivelse cartoonfiguurtjes, en overal hangt de sfeer van een floorfiller uit de tijd van toen - drooglegging, remember - die elk moment gaat openklappen als Franse bootlegchampagne.
’An American in Paris’ is egaler, als een viool in de voorgrond wordt uitgekerfd duurt dat niet lang, de jazz die erin zit is statiger. Maar de hier gefloten basismelodie is ook belachelijk goed. Al vroeg zijn er auto-claxons bij, een tweede of derde tune komt voorbij alsof je een café voorbijloopt waar die tune uit komt, het stukje suikerzoete muziek is mooi, naarmate het muziekstuk vordert sluipt er steeds meer spelplezier in, én ook een je ne sais quoi dat je met Amerika verbindt. Na een zeer chaotische laatste 100 meter eindigt alles zoals films van toen in een steeds kleiner wordende cirkel eindigden. Een ‘That’s all folks’ verzin je er ook als vanzelf bij.
Misschien vergissen wij ons, maar we denken dat alleen echte Amerikanen dit zo kunnen spelen, en dat even getalenteerde mensen uit Warschau of Seoel deze finesse - als het om dit soort muziek gaat - nooit in de vingers zullen krijgen. Wel un poco raar: wij hoorden in de muziek nergens Parijs, en in de momenten waarin we op de alles behalve stijve Franse dirigent zaten te letten, kwamen we zelfs uit bij een andere naam voor de compositie: ‘A Frenchman in New York’.
Let’s briefly summarize what we know, shall we? Bernstein? In 1954 moest je als jonge gast kleingeld op zak hebben om ‘That’s Alright (Mama)’ van Elvis te horen, en je moest de Marlon Brando kennen die zei: ‘You don't understand! I could'a had class. I could'a been a contender.’ Gershwin? Hoe eleganter je jezelf in de jaren ’20 kleedde volgens de ragtime- en vroege jazzmode, hoe meer kortgeknipte vrouwen er aan je vingers hingen.
Maar nu gespen we onze teletijdmachinegordels goed vast, want we reizen af naar 1893, en dat is niet bij de deur. De 9e symfonie van Antonín Dvořák is beter bekend als ’Uit de Nieuwe Wereld’; ze werd in die nieuwe wereld ook door de Tsjechische componist geschreven.
Ons probleem: gaan we doorheen de verschillende delen wel een geheel horen? Hoe dat komt? We kennen een paar samples te veel uit deze symfonie. De uitbarsting van drie noten en van één minuut ver zit in ‘Same Old Thing’ van The Streets. Na 2’00” begint een tune die Serge Gainsbourg leende voor ‘Initials B.B.’: dat is overigens geen sample meer, dat is gewoon een cover. Het vierde deel begint - met een beetje verbeelding - met de twee alternerende noten van het hoofdthema van de film ‘Jaws’. En deel twee - het largo - wordt gedragen door een tune die we kennen als het fan-tas-ti-sche ‘Going Home’ gezongen door Paul Robeson.
Dat liedje van Robeson is muziek die we associëren met plantages, met ‘Gone with the Wind’, met spirituals, maar het blijkt gewoon een bewerking te zijn van deze Dvořák-compositie, en dus niet andersom om jatwerk van Dvořák te gaan. Onze gids is hier Leonard Bernstein: hij heeft ‘De Nieuwe Wereld’ ontleed, en stelde vast dat er niet veel Amerikaans aan is. De ‘primitieve’ zwarte en indiaanse cultuur die Dvořák zou geïnspireerd hebben zou gewoon Europees (kunnen) zijn.
Wij willen dat allemaal best geloven, mijnheer Bernstein, maar als deel twee zich in de Elisabethzaal te slapen legt, en het derde scherzo-deel onmiddellijk klaarwakker is, als Dvořák al die thema’s met mekaar verstrengelt, als hij niet kan stoppen, als alles en iedereen in de finale over mekaar heen lijken te buitelen, als tussen de vele tunes , de vele thema’s, de overrompeling van ideeën ineens het monumentale hoofdthema weer opduikt, kunnen wij aan niks anders denken dan aan die nieuwe wereld die u én George Gershwin later nog veel prototypischer zijn gaan verklanken. Dat laatste is ook waar.
We zijn bijna vergeten onze twee hoogtepunten aan te stippen. 1) De vijf of zes laagste bassen die we - terwijl er even aan de snaren geplukt werd - supergoed konden horen tussen de 35(!) of zo andere strijkers. 2) De hoge triangel die een paar seconden lang leeuwerikhoog boven al de rest uitvloog.
Zo. Sommige klassieke muziek is voor de mens die wij zijn een serieuze krachtinspanning, maar deze reis in de tijd kwam zonder jetlag: we hebben amper tien keer ‘That’s Alright (Mama)’ van de jonge Elvis moeten draaien, en we hadden opnieuw ons TTT-kostuum aan.