Concertreview: David Byrne op Gent Jazz
David Byrne mag dan bekend staan als een voormalige Talking Head, zijn muziek appelleert eerder aan het lichaam dan aan de geest. Als afsluiter van de eerste festivaldag van Gent Jazz serveerde hij een heerlijk excentrieke maar wervelende show, met ritme en beweging als basisingrediënten.
De huidige tournee staat in het teken van ‘American Utopia’, Byrnes eerste echte soloplaat sinds veertien jaar en meteen de eerste waarmee hij doordrong tot de Amerikaanse toptien. ‘Neen, de titel is niet sarcastisch bedoeld’, onderstreept de artiest op de hoes. Zeker, door de komst van Donald T. zijn zijn landgenoten meer dan ooit gepolariseerd, maar tegen de toenemende repressie en onverdraagzaamheid helpt slechts één medicijn: ongebreideld optimisme. Een poosje geleden gaf David Byrne nog een reeks lezingen met als titel ‘Reasons to be Cheerful’. De bottom line: wie de hoop niet verliest, blijft strijdbaar. Dus concentreert de artiest zich op het positieve en pakt hij uit met songs die bruisen van humor en levensvreugde. En met levenswijsheden als ‘the pope don’t mean shit to a dog’, ‘elephants don’t read newspapers’ en ‘the kiss of a chicken is hard’. ‘Every Day is a Miracle?’ U zegt het.
Met zijn zilveren haardos begint David Byrne, 66 inmiddels, almaar meer op Andy Warhol te gelijken. En net als de hogepriester van de pop art aarzelt hij niet om het voorgekauwde uit te spuwen en de clichés van zijn metier met een welgemikte trap onderuit te halen. Tijdens opener 'Here' zat de zanger in zijn eentje aan een tafel, terwijl hij op een haast academische manier een stel hersens monsterde. Een cerebrale avond zou het echter niet worden, want prompt kreeg Byrne het gezelschap van een elfkoppige band die het vooral op de heupen en het middenrif van de toeschouwers had gemunt.
David Byrne en zijn begeleiders waren allemaal in grijze pakken gehesen, stonden blootvoets op het podium en bedienden zich uitsluitend van draagbare, draadloos versterkte instrumenten, wat uiteraard hun bewegingsvrijheid ten goede kwam. De synchrone danspasjes waren vooraf tot in de kleinste details uitgetekend, met dank aan de New Yorkse choreografe Annie-B Parson, zodat de show meer weg had van een theatrale Broadway-productie dan van een doordeweeks popconcert. Wie ooit de rockumentaire ‘Stop Making Sense’ had gezien, wist dat David Byrne al vaker had geëxperimenteerd met de manier waarop een band zich tot het publiek kan verhouden. In Gent bewees hij dat originele ideeën in dat verband vaak effectiever zijn dan dure technische snufjes: in de wereld van Byrne is nog steeds de verbeelding aan de macht.
Songs uit de jongste plaat werden afgewisseld met crowdpleasers van Talking Heads, maar in beide gevallen stond de groove centraal. Dat was al zo tijdens ‘Lazy’, een aanstekelijk stukje house, ontstaan uit een alliantie met X-Press-2. In ‘Should I Watch TV’, het product van een samenwerking met St. Vincent, danste Byrne zoals alleen hij dat kan: als een kruising tussen een stijve hark en een robot. Het samen met Fatboy Slim bedachte ‘Dancing Together’ kneedde dan weer de dansspieren met een mix van zydeco en Braziliaanse forró. West-Afrikaanse, Latijns-Amerikaanse en Caribische beats gaven ook de maat aan in Heads-klassiekers zoals het dadaïstische ‘I Zimbra’ en onweerstaanbare funkmonsters als ‘Slippery People’, ‘Born Under Punches’, ‘This Must Be the Place’ of ‘Blind’.
De nummers uit ‘American Utopia’ hielden zich tussen al dat fraais zonder al te veel moeite overeind. In ‘I Dance Like This’ werden drie rammelende berimbaus –Braziliaanse boogvormige instrumenten met één snaar— in stelling gebracht, wat een haast industriële sound opleverde. ‘Doing the Right Thing’ balanceerde tussen meditatief en kinetisch, maar af en toe liet Byrne zich ook op een zekere hang naar kitsch betrappen. ‘Dog’s Mind’, waarin de inauguratie van Trump werd bekeken door de ogen van een viervoeter, had, met alle muzikanten netjes op één rij onder rode belichting, een hoog ‘Lion King’ gehalte.
Zoals bekend is David Byrne een meesterlijke observator, die het sinistere achter het schijnbaar normale bloot weet te leggen. Dat deed hij zowel in het satirische ‘Once in a Lifetime’ als in ‘Everybody’s Coming To My House’, dat sierlijk eindigde met een a capella koortje. De finale was er zonder meer één van het feestelijke type: ‘The Great Curve’ mondde uit in een wervelende climax en ‘Burning Down the House’ deed, tot opluchting van de brandweer, nét niet wat de titel beloofde. Maar we gingen wel met verschroeide wenkbrauwen naar huis.
Wie gekomen was voor de fun en de hits werd zeker op zijn wenken bediend. Byrne had in zijn set echter stiekem ook een politieke component verstopt. Zo spoorde hij het publiek ertoe aan geen enkele stembusgang aan zich voorbij te laten gaan en sloot hij de avond af met ‘Hell You Talmbout’, een protestlied van Janelle Monae waarin de namen werden opgesomd van Afro-Amerikanen die recent om het leven waren gekomen door buitensporig politiegeweld.
Jawel, in de wereld van Byrne zijn dansen en denken als Suske en Wiske. Denk daar maar aan als u op weg bent naar uw volgende examen.