Concertreview: Eurosonic in Groningen
In Groningen stond de voorbije dagen een denkbeeldige kristallen bol opgesteld. Wie over zienerskwaliteiten beschikte, kon dus in één oogopslag bepalen wie de pop- en rockhelden van morgen zouden worden. Tijdens het showcasefestival EuroSonic probeerden zo’n driehonderd jonge bands uit heel Europa zich, voor een publiek van mediamensen en muziekprofessionals, in de kijker te spelen. Op hun verlanglijstje: respect, roem en een goedgevulde bankrekening.
Franz Ferdinand, Adele, Rag’n’Bone Man, Jake Bugg : toen ze enkele jaren geleden in Groningen voor anker gingen, had nog geen hond van hen gehoord. Maar na hun passage op EuroSonic reden ze internationaal al even vlot over de tongen als Sven Nys langs een modderparcours. Geen wonder dus dat, pakweg, Kroatische shoegazebands, Sloveense future folkies of Belgische hiphoppers jaarlijks naar de Nederlandse universiteitsstad afzakken, in de hoop er de boekingsagent, platenbaas of journalist te treffen die hun carrière een beslissende duw in de rug kan geven. Of dat lukt, hangt grotendeels van het toeval af, maar wie live weet te overtuigen, kan zijn actieradius alleszins gevoelig vergroten.
Drie avonden lang werden zaaltjes en cafés, kelders en clubs, kerken en kapellen, op wandelafstand van elkaar, getransformeerd in een potentiële goudmijn voor muziekfanaten. Het artistieke aanbod was zo immens dat kiezen per definitie steunde op nattevingerwerk. Een belofte op papier kan in de praktijk al eens tegenvallen, maar even goed word je soms van je sokken geblazen door een artiest die op het eerste gehoor weinig te bieden heeft. Uiteindelijk gaat het om dat ene opwindende moment waarop je het gevoel hebt als eerste iets bijzonders op te delven.
Na de openingsavond van EuroSonic werd alvast met ontzag gesproken over Lysistrata, een Frans driespan dat je, met zijn epische instrumentale composities, steunend op een strakke combinatie van postrock, mathrock en metal, een hemel vol sterretjes deed zien. Of over het Deense SVIN, dat je een idee gaf van hoe Swans zouden klinken mochten ze kopje onder worden geduwd in een poel van modderige free-jazz.
24 uur later raakten we dan weer onder de indruk van Black Snake Moan, een Italiaanse one man band die zijn laarzen, zo te horen, in de zompige bodem van de Mississippidelta had geplant en met zijn slidegitaar, voetpercussie en intense bluesnummers de geest van Jeffrey Lee Pierce uit de fles lokte. Ook het onthouden waard: de Britse soulzangeres Hannah Williams (vorig jaar nog gesampled door Jay-Z), die met haar soepele begeleidingsband The Affirmations aangaf dat we ons over de opvolging van Sharon Jones & The Dap Kings geen zorgen hoeven te maken. La Jones, die rugdekking kreeg van een dameskoortje en enkele toeters, deed iets verrassends met ‘Dazed and Confused’ van Led Zeppelin, maar toonde genoeg eigen potentieel om, in het voetspoor van Amy Winehouse en Adele, een groot publiek aan te kunnen boren.
Tijdens de slotavond gaven we gehoor aan de buzz rond Superorganism, dat, na enkele singles, nog dit voorjaar komt aankloppen met zijn langspeeldebuut. De naïeve elektropop van het achtkoppige multicultigezelschap kwam tot stand via de knip-en plakmethode van Avalaches. De onvaste stem van de Japanse Oroni Noguchi werd bijgekleurd door een kinderlijk koortje (denk: Ariel Pink meets K3). Alleen had de groep duidelijk langer nagedacht over haar visuals (beestjes! ballonnen!) en danspasjes dan over haar muziek. Dit was jolige Sesamstraatpop van de productielijn van Mattel, die misschien wel paste als soundtrack bij het verjaardagsfeestje van uw tienjarige dochter, maar zo weinig om het lijf had dat we onomwonden van openbare zedenschennis durven te gewagen.
Neen, dan liever Chelou, een jonge Britse liedjesschrijver die zijn identiteit angstvallig geheim houdt en met behulp van een gitaar, een drummer en elektronische effectapparatuur gelaagde, introspectieve indiepop (zie ‘Halfway to Nowhere’ en ‘Don’t Hate on Me’) uit zijn mouw schudde. Chelou is al het lieverdje van de sociale media, maar als, net voor de zomer, zijn eerste lp wordt afgevuurd, kan hij beslist op onze gespitste oren rekenen.
Seamus Fogarty bracht bij Domino onlangs het uitstekende ‘The Curious Hand’ uit, waarop de Ierse songsmid zich liet kennen als het muzikale equivalent van een diamantslijper. Zorgvuldig geconstrueerde fabels als ‘Van Gogh’s Ear’ of ‘Carlow Town’ getuigden in Groningen van evenveel sardonische humor als het werk van Bill Callahan of Bonnie ‘Prince’ Billy en deden op het eerste gehoor vrij traditioneel en folky aan. Maar Fogarty liet zijn nummers ook versieren door een accordeon of een aan Steve Reich herinnerende viool en bouwde zelfs elektronische stoorzenders in. ‘I like to screw things up’, grijnsde hij. Daar hadden wij volstrekt niets op tegen.
Van de 22 Deense acts die dit jaar EuroSonic aandeden, behoorde Ellis May verreweg tot de interessantste. De zangeres, een protégée van DJ, producer en elektromuzikant Kasper Bjørke, kreeg assistentie van een gitarist en een laptopdame die haar dromerige songs afwisselend van minimalistische techno- en folktronicabeats voorzag. Mays warme stem herinnerde afwisselend aan Beth Gibbons, PJ Harvey en My Brightest Diamond, zonder dat er ook maar één moment sprake was van gemakzuchtig epigonisme. Die plaat mag er nu snel gaan komen.
Het Amsterdamse My Baby staat al enkele stappen verder. Op één van de grootse podia van het festival koppelde het hypnotische dancebeats aan vette baslijnen en aanstekelijke blueslicks. Zangeres Cato van Dyck beroerde, naast een gitaar, ook een viool en voegde aan de stuiterende voodoorock van het trio net voldoende soul en gospel toe om zijn auditieve brouwsel sprankelend te houden.
Op een evenement waar bands zoveel mogelijk trachten te behagen, was de uitgestoken middenvinger van Gruppo di Pawlowski, na middernacht, een verademing. Zijn compromisloze mix van metal, hardcore en no wave klonk losgeslagen, absurdistisch, overrompelend en confronterend en had méér weg van een situationistische performance dan van een optreden. Zij die niet vertrouwd waren met Mauro’s subversieve humor, stonden er met open mond naar te kijken. Deze ‘Phonecall From A Ruin’ was een welgemeende fuck you aan alle artiesten en businessbonzen op EuroSonic die zichzelf zo ernstig namen dat ze in hun eigen reet dreigden te verdwijnen. Soms volstaat het al niets te willen wil bewijzen om een onuitwisbare indruk na te laten.