Concertreview: Mark Lanegan in Trix
Antwerpen houdt van Mark Lanegan en Mark Lanegan houdt van Antwerpen. Hij heeft er vrienden, repeteert er voor zijn Europese tournees en voelt er zich als hagelslag op uw boterham. Geen toeval dus dat hij deze week tot tweemaal toe het grootste podium van Trix onveilig maakt. Tijdens de eerste avond werd onze favoriete gruisaard er alvast als een held ontvangen.
Mark Lanegan is een veteraan van vele oorlogen. De meeste voerde hij trouwens met zijn eigen gestel. Lange tijd consumeerde hij chemische substanties van het type dat niet door het ziekenfonds wordt terugbetaald en bij uw en mijn lijfarts weinig genade zou vinden. Dat hoofdstuk is gelukkig afgesloten: de 52-jarige Amerikaan is al een poosje clean. Op zijn keel na dan, want Lanegan klinkt nog altijd alsof hij meerdere asbakken heeft ingeslikt. Zijn gruizige bariton –50 procent Leonard Cohen, 50 procent Tom Waits– is een instrument uit de hel: verweerd, gehavend en tegelijk tot zoveel genuanceerde expressie in staat dat hij, ook naast beslagen crooners, moeiteloos overeind blijft.
Tekstueel tapt de zanger al drie decennia uit hetzelfde vaatje. Zijn wereld is er één van film noir en pulp fiction, van doom en gloom, van religieuze metaforen en door hellehonden achtervolgde oude bluesrakkers. Mark Lanegan schrijft geen songs die je ’s ochtends, op weg naar je werk, tot vrolijk gefluit inspireren. Ze ruiken naar modder uit de swamplands en zijn steevast van een rouwrandje voorzien.
Voorspelbaar? Zeker, maar net zo goed wordt Lan gedreven door nieuwsgierigheid. Hij verandert regelmatig van muzikale biotoop en van creatieve partners en bewijst en passant dat zijn stem in de meest uiteenlopende contexten kan gedijen. Op ‘Gargoyle’, zijn tiende langspeler (tenminste: als we zijn vele gelegenheidsallianties en zijn periode met de psychedelische grungeband Screaming Trees even buiten beschouwing laten), is hij helemaal in de ban van elektronische beats en synthloops, een ontwikkeling waarmee hij blijkbaar niet op alle banken applaus oogst. Zelf zijn we er intussen achter dat die plaat na herhaalde draaibeurten wel degelijk openbloeit. Even doorbijten dus.
In Trix werd de zanger gesecondeerd door een ijzersterke band, die zijn nummers perfect aanvoelde. Gitarist Jeff Fielder was een toonbeeld van veelzijdigheid en souplesse en ook de Belgen –‘Brother’ Aldo Struyf (Millionaire) op toetsen (en soms snaren) en Fred ‘Lyenn’ Jacques (Dans Dans) op bas– maken stilaan deel uit van Lanegans vaste entourage. Voor de gelegenheid had de baas zelfs zijn spondegenote Shelley Brien mee op tournee gesmokkeld. Als tegenprestatie moest ze hem af en toe wél enige vocale bijstand verlenen. Dat deed ze plichtsgetrouw in ‘Hit the City’ en ‘Floor of the Ocean’.
Aanvankelijk prijkte vooral materiaal uit ‘Gargoyle’ op de setlist. Daarin hoorden we zowel verwijzingen naar Krautrock als naar de catalogus van New Order en Primal Scream ten tijde van ‘Xterminator’. Het slepende ‘Sister’ en het bezwerende ‘Nocturne’ waren dus bedekt met een laagje elektronica, het genadeloos voortjakkerende ‘Emperor’ klonk bijna als een echte popsong en ‘Beehive’, waarin Mark Lanegan het nog even over zijn vroegere verslavingen had, klonk zo catchy dat het eigenlijk in ieder beschaafd land een radiohit hoorde te zijn. De zanger deed zijn donkere imago alle eer aan met nummers als ‘Death’s Head Tattoo’ en ‘The Gravediggers Song’, al konden we uit zijn brede grijns afleiden dat het eigenlijk gewoon tongue-in-cheek bedoeld was.
De meeste songs plukte Lanegan uit zijn populairste platen, ‘Bubblegum’ en ‘Blues Funeral’ en dat leverde vanzelf de nodige hoogtepunten op. ‘One Hundred Days’ was versierd met meerstemmige samenzang, het subtiele gitaarwerk in ‘Harborview Hospital’ was dermate schatplichtig aan The Edge dat het nummer niet op ‘The Joshua Tree’ van U2 zou hebben misstaan en de schroeiende riffs van ‘Riot in My House’ lonkten afwisselend naar The Stooges en Led Zeppelin. ‘Methamphetamine Blues’ was dan weer een als rock-’n-roll vermomd boksijzer. Van de bissen onthielden we vooral het sobere maar indringende ‘One Way Street’ (uit het zestien jaar oude ‘Field Songs’) en een cover van ‘Dead Souls’, uit het verzamelde oeuvre van Joy Division.
Mark Lanegan maakte in Trix een verrassend ontspannen indruk. Doorgaans staat hij stokstijf achter de microfoon, maar dit keer liet hij zich drijven op de groove en soms kon er zelfs een glimlach af. ‘Thanks very much, we appreciate you’, mompelde hij tot afscheid. Het klonk zowaar alsof hij het meende. Wel opvallend dat de man beetje moeizaam het podium af strompelde. Ongelukje gehad? Of toch stiekem aan de Westvleteren gezeten? Whatever. Puik concert.