Concertreview: McCoy Tyner en Wayne Shorter op Gent Jazz
Iemand zei ooit: ‘Schrijven over muziek is als dansen over architectuur’. Iemand anders liet onlangs in verband met saxofonist Wayne Shorter (bijna 84) een vervolg optekenen: 'Schrijven over de muziek die Wayne Shorter vandaag maakt is als zwemmen over hersenchirurgie.’ Oké dan.
Eerst McCoy Tyner. Als tijdreizen ooit betaalbaar wordt, trek ik naar 1 augustus 1965 en naar Comblain-La-Tour, niet ver van Ourthe. Het godenkwartet van John Coltrane trad er toen op, met aan de piano McCoy Tyner, een man met een hard (maar perfect) slaande linkerhand, en met een elegant over de toetsen vlinderende rechterhand. Met die linker ging Tyner in 1965 eigenlijk zo percussief te keer dat hij in het lange, uit 'The Sound Of Music' geleende ‘My Favorite Things’ een deel van de ritmesectie werd.
Van de drie jazzlegenden die ik dit weekend meemaak - Herbie Hancock, Wayne Shorter én McCoy Tyner - zal Tyner het minst spelen, weet ik. Hij zal een tweede pianist meebrengen, zo staat in het programmaboekje. Craig Taborn vervangt 'm in de eerste paar tracks: in de basisnoten in de contrabas van Gerald Cannon en in de manier van drummen van de zeer gretige Francisco Mela zit van alles dat me doet denken aan het Coltrane Quartet en - meer in het bijzonder - aan hun 'A Love Supreme'.
Ook pianiste Geri Allen had er moeten bij zijn, maar zij overleed eind juni. Zo ongeveer op het moment dat er in de States een dienst bezig is ter ere van haar, zegt Craig Taborn dat haar muziek 'm op z'n veertiende in zijn hometown Minneapolis heeft betoverd. Hij zegt zelfs dat hij als artiest niet meer is dan een optelsom van McCoy Tyner en Geri Allen. Taborn speelt op z'n eentje Allens mooie compoistie 'When Kabuya Dances', dat vol minimaal herhaalde motiefjes zit, en een pastoraal Amerika verklankt dat soms wordt doorsneden met stukken filmsoundtrack van way back. Het is muziek die alleen van ginder kan komen. Het is hùn klassieke muziek. Als Bas en Drum terugkeren, komen ze eerst in plukken en met roffelborstels. Als iedereen zich eindelijk opnieuw laat gaan, moeten wij op zoek naar een zakdoek. Knap!
En dan wordt McCoy Tyner het podium op geholpen: Zijn linkerhand is niet meer zo percussief als vroeger, via de rechterhand eist hij vooral het recht op om weg te dromen. Af en toe filmt een camera 's mans handen ongeveer vanuit dezelfde hoek als die in de film die de RTBF in 1965 maakte op het Comblain-la-Tourfestival. Tyner was toen een reus, een man die de jazzring in ging met een houding van 'Kom maar op'. Nu komen zijn klein en dun geworden handen uit de mouwen van een wijdvallend en gekreukt pak. Aandoenlijk.
Bekentenis: van het optreden van Wayne Shorter maak ik niet veel. De paar tufjes lucht die Shorter aan het begin uit zijn sax blaast doen zijn drummer meteen lachen. Dat zal die man heel het concert blijven doen: lachen. Ook de pianist en de bassist zijn immer superenthousiast. Het grote orkest dat erbij komt, speelt iets dat valt te situeren tussen een soundtrack bij een Disney-film en een heiïg vergezicht van Aaron Copland. Het orkest levert contrastvloeistof voor de momenten waarop het kwartet er alleen voor komt te staan, dat wel: het maakt op die manier de jazzimprovisaties eventjes boeiend en aanschouwelijk. Shorter zelf haalt wel eens uit, maar meestal is hij heel karig met de noten, soms mompelt hij wat mee in de lage registers, af en toe deelt hij licht dissonant klinkende kreetjes met ons. Eigenlijk zit hij er meestal knikkebollend bij. Als hij lacht, lacht hij als een sfinks. Shorter is al veertig jaar boeddhist, misschien moet daar naar een verklaring worden gezocht.
Ik luister vandaag naar Wayne Shorters ‘Juju’, met Elvin Jones én McCoy Tyner van Coltranes kwartet. ’Speak No Evil’ en ‘Infant Eyes’ zijn blauwe noten van vroeger. In mijn Wayne Shorter-playlist (die zichzelf binnenkort vernietigt om plaats te maken voor weer andere muziek) komt ‘Time of the Barracudas’ uit een plaat van Gil Evans die door Bert Dockx van Flying Horseman in Humo werd getipt voor jazzgroentjes. 'Sanctuary’ is Shorters bloedeigen compositie op Miles Davis’ ‘Bitches Brew’. ’Ponta de Areia’ bevat stemmetjes boven een hemels soort lounge waar zelfs ik - doorgaans pilsdrinker en Ramones-fan - iets bij wil met een olijf en een stuk citroen erin. In ’The Dry Cleaner From Des Moines’ staat Shorter naast de wonderlijke Joni Mitchell. Ook aan ‘Aja’ van Steely Dan werkte hij mee. Ik ga eruit met ‘Aung San Suu Kyi’, dat hij samen met Herbie Hancock maakte: twee genieën die ooit elektrisch zijn gegaan (en zo de jazztanker van koers deden veranderen) kruipen hier akoestisch bij mekaar.
Om maar te zeggen: Wayne Shorter is uw aandacht meer dan waard. Maar de muziek die hij naar Gent bracht, ze ketste helaas op me af.