Concertreview: Sam Outlaw, Colter Wall en John Moreland op het Deense Tønder festival
Met zes podia heeft het Deense Tønder festival méér te bieden dan je als doorsnee toeschouwer kunt behappen. Roots- en Americanaliefhebbers zien zich tijdens de vierdaagse dus af en toe voor verscheurende keuzes geplaatst, al helpt het dat sommige artiesten per editie meerdere keren op het podium staan. Het is niet uitgesloten dat we links of rechts een hoogtepunt hebben gemist. Zeker is wél dat John Moreland en Colter Wall tijdens de tweede festivaldag allebei een memorabele beurt maakten.
Doorgaans hebben wij er moeite mee om lieden met een cowboyhoed ernstig te nemen, maar voor Sam Outlaw (***) –de achternaam erfde hij van zijn moeder– schoven we onze vooroordelen graag opzij. Op zijn twee jaar oude debuut Angeleno kreeg de Californische countrytroubadour namelijk een duwtje in de rug van Ry Cooder, een snarengeselaar die zijn paarden niet voor de eerste de beste kar laat spannen. Bovendien kruidt Outlaw zijn platen met een pittige mariachiband, altijd handig als u tijdens het luisteren ook een beentje uit wenst te slaan. Op zijn jongste cd, Tenderheart, bewijst de zanger andermaal dat je niet uit Nashville hoeft te komen om geloofwaardige countrywalsjes over lege glazen en gebroken harten uit je mouw te schudden. Met enige zelfspot kondigde hij zijn songs dus telkens aan als ‘more sad shit’.
Niet dat het Sam Outlaw aan humor ontbrak. Wie titels bedenkt als ‘She’s Playing Hard To Get (Rid Of)’ of ‘Jesus Take the Wheel (And Drive Me To A Bar)’ beschouwen wij vanzelf als Goed Gezelschap. Terwijl hij ‘I’m Not Jealous’ zong, zagen we ‘s mans neus zelfs dertig centimeter langer worden. Samen met zijn zevenkoppige band (wij telden vier Stetsons!) zette de Amerikaan het vooral op een grienen, waarbij de pedalsteel steevast het voortouw nam. Stilistisch hield Sam Outlaw het midden tussen James Taylor, The Eagles en Dwight Yoakam. Niks wereldschokkends dus en bovendien waren zijn songs behandeld met iets teveel Mr. Proper. Maar wanneer Outlaw zich samen met zangeres-gitariste Molly Jenson aan sobere duetten, type ‘Country Love Song’ waagde, was de magie van Gram Parsons met Emmylou Harris nooit veraf.
Uit heel ander hout gesneden was Colter Wall (****), een Canadees uit Saskatchewan, die minstens vijftig jaar ouder klonk dan zijn jeugdige leeftijd -21!– deed vermoeden. De zanger kwam in mei op de proppen met een prima langspeeldebuut (in 2015 was er al de toepasselijk getitelde ep Imaginary Appalachia), waarop zijn moedwillig onmodieuze folk-, country- en bluesnummers zonder al te veel tierlantijntjes werden vastgelegd.
Live bewees Wall eer aan enkele van zijn muzikale helden, via goedgekozen covers van Jimmie Rodgers, Townes Van Zandt, Ramblin’ Jack Elliott en Ray Wylie Hubbard. In zijn eigen materiaal, een gevarieerde mengeling van truck driving songs en murder ballads, toonde hij zich vooral een begenadigde verteller met oog voor detail, die, net door veel ongezegd te laten, genoeg mysterie creëerde om alle aandacht naar zich toe te zuigen. Met het door Robert Johnson geïnspireerde ‘The Devil Wears A Suit and Tie’, het op overspel en doodslag steunende ‘Kate McCannon’ en het van sloten corn liquor doordrongen ‘Sleepin’ on the Blacktop’ bewees Colter Wall dat traditionalistisch niet noodzakelijk synoniem hoeft te zijn met belegen. De teneur van zijn set schommelde tussen speels en melancholisch en Walls begeleiders, op fiddle, lapsteel en mandoline, zorgden consequent voor muzikaal reliëf. De dame en heer bleken zowaar zelfs gospel en een vreemde mutatie van bluegrass en reggae in de vingers te hebben. Colter Wall had misschien wel de leeftijd van een groentje, maar op Tønder leek hij veeleer op een oude knoestige eik. En zoals u weet maken ze daar duurzame meubels van.
Voor dé revelatie van de tweede festivaldag moesten we bij John Moreland (****) zijn. De singer-songwriter uit Tulsa, Oklahoma is een imposante verschijning –wij schatten: 200 kilogram droog aan de haak- maar zijn talent hoefde voor zijn lichaamsomvang beslist niet onder te doen. Moreland speelde vijftien jaar bij punk- en hardcorebands, werd tot country bekeerd toen hij kennis maakte met het oeuvre van Steve Earle en heeft intussen vier soloplaten uit, waarvan de jongste, Big Bad Luv, een beetje verrassend tot ons kwam via het Britse label 4AD. Op die cd, ingeblikt met leden van Dawes en Shovels and Rope, is de spiermassa van zijn songs aanzienlijk toegenomen. Op Tønder daarentegen, verscheen de artiest in zijn eentje en enkel gewapend met een akoestische gitaar op het podium, waardoor zijn sound vooral herinnerde aan die van Bruce Springsteen ten tijde van Nebraska.
Moreland bekijkt het leven niet bepaald door een roze bril. ‘Love’s a violent word’, waarschuwde hij, om even later vast te stellen dat ‘You want to get high, but your heart’s to heavy’. ’s Mans bloeddoorlopen songs zijn vaak gedrenkt in wanhoop en onpeilbare tristesse. Zijn personages zijn misfits, die lijden aan heimwee, verlangen en gekrenkte trots. Ze behoren tot die categorie van Amerikanen uit het diepe binnenland die nooit wordt gehoord en daarom Donald Trump zijn plek in het Witte Huis heeft bezorgd. John Moreland ziet veel innerlijke verscheurdheid en emotionele littekens en vat die in rauwe, ongekunstelde poëzie (zie ‘Old Wounds’, ‘Lies I Chose to Believe’ of‘God’s Medicine’), die altijd soulvol en oprecht overkomt. Hoewel Moreland een prima gitarist is, ging zijn set na verloop van tijd gebukt onder eenvormigheid, maar zijn verhalen klonken zo pakkend dat je aandacht geen moment verslapte. Op 31 augustus kampeert de man kortstondig in het Rivierenhof in Deurne. Het is geen slecht idee hem die avond een uurtje gezelschap te houden.