Coronavirus
Covid-19 wordt vergeleken met de Spaanse griep. Maar de verschillen zijn groot
De pandemie van het coronavirus wordt vergeleken met die van de verwoestende Spaanse griep een eeuw geleden. Maar de verschillen zijn groot.
Toen het Spaanse griepvirus was uitgeraasd, had het bijna één op de drie mensen op aarde aangestoken. De Spaanse griep richtte in 1918 en 1919 één van de meest dramatische slachtingen aan van de 20ste eeuw, mogelijk omvangrijker dan de Eerste en Tweede Wereldoorlog samen. Met de coronacrisis is er opnieuw een pandemie, een wereldwijde epidemie. Nu waart weer een virus rond dat snel om zich heen grijpt en levens eist. Maar de verschillen met een eeuw geleden zijn groot.
Het Spaanse griepvirus zaaide dood en verderf in een wereld die kampte met de gevolgen van een verwoestende oorlog en die het moest doen met medische voorzieningen die zich niet laten vergelijken met de huidige gezondheidszorg. Wetenschappelijke kennis over virussen ontbrak, er waren geen griepvaccins, antibiotica – virusinfecties gingen vaak gepaard met bacteriële infecties – moesten nog worden uitgevonden. Na de oorlog verspreidden soldaten die naar huis teruggingen het virus over landen die weinig of niets tegen de ziekte konden doen.
Het aantal dodelijke slachtoffers van de Spaanse griep wordt in wetenschappelijke studies uitgedrukt in zeer ruwe schattingen: tussen de 20- en 100 miljoen. Het toont de grote onzekerheid die de dodelijkste pandemie sinds de middeleeuwse pest nog altijd omgeeft. De wereldoorlogen eisten respectievelijk 17- en 60 miljoen levens.
De Spaanse griep kwam in drie golven. De eerste ontwikkelde zich in het voorjaar van 1918. De meeste doden vielen in het najaar: tussen half september en half december 1918, vlak voor en na het einde van de loopgravenoorlog. Een derde golf in 1920 eiste naar verhouding weinig slachtoffers.
Hoewel voorspellingen over het sterftecijfer door het coronavirus op dit moment weinig waard zijn, wijst niets op een mortaliteit die in de buurt komt van die van de Spaanse griep. Aan de Spaanse griep overleed 1 tot 5 procent van de wereldbevolking. Bij corona ligt het sterftepercentage vooralsnog op enkele procenten van het aantal besmette personen. De verwachting is dat dit percentage zal dalen naarmate meer bekend wordt over het aantal besmettingen dat zonder ernstige gevolgen blijft.
Over de bron van de pandemie doen verschillende theorieën de ronde. Eén ding is zeker: de Spaanse griep komt niet uit Spanje. Het influenzavirus heeft zijn naam te danken aan de eerste berichten over de ziekte die journalisten vanuit Spanje de wereld in stuurden. Media in het neutrale Spanje werden niet gecensureerd, in tegenstelling tot die in de oorlogvoerende landen. Die weerden slecht nieuws uit de kranten om het moreel van leger en bevolking niet te ondermijnen.
Het waarschijnlijkste scenario is dat de epidemie in maart 1918 begon op een Amerikaanse legerbasis in Kansas. Daar overleed een kok die mogelijk een van de eerste griepslachtoffers was. De tienduizenden geallieerde manschappen die in overvolle schepen naar Frankrijk werden gestuurd, zouden het virus vanuit de VS naar het oorlogvoerende continent hebben overgebracht. In de onhygiënische loopgraven en volle kazernes vond het een perfecte omgeving om zich te verspreiden. Slecht gevoede en uitgeputte soldaten vielen gemakkelijk ten prooi aan het virus.
Een andere theorie is dat Chinezen die de geallieerden hielpen bij de aanleg van loopgraven, het virus meenamen uit China. Ook is geopperd dat het virus in Europa is ontstaan, in een legerkamp in het Noord-Franse Étaples. Daar zaten tienduizenden soldaten, duizenden burgers, pluimvee en varkens opeengepakt. Het plaatsje had een zeehaven en treinverbindingen met het front in Frankrijk en België. Oorspronkelijke bron of niet, volgens veel onderzoekers speelde Étaples een rol bij de verspreiding van de Spaanse griep.
Twee jaar nadat het virus de kop had opgestoken doofde de epidemie. Het virus verdween toen er immuniteit was ontstaan onder de bevolking. Het werd in de jaren 90 teruggevonden in het longweefsel van ingevroren lijken in het ijs van Alaska. Dat maakte het mogelijk om de genetische code van het virus te kraken. In 2005 wekten Amerikaanse wetenschappers het virus tot leven voor onderzoek. Ze identificeerden het als influenza A, subtype H1N1. Dieren waarop het is uitgeprobeerd stierven snel, met dezelfde symptomen als de mensen destijds. Het virus leeft nu voort in een zwaarbewaakt biologisch laboratorium.
‘Het erfelijk materiaal van het virus van de Spaanse griep kunnen we voor een groot deel terugbrengen tot virussen die bij dieren voorkomen’, zegt viroloog Ab Osterhaus. ‘Waarschijnlijk is het virus destijds via vogels en varkens bij de mens terechtgekomen. Ook epidemieën die de afgelopen decennia de kop opstaken – ebola, zika, sars, mers – hadden hun oorsprong in de dierenwereld. Dat geldt eveneens voor het huidige coronavirus, dat vermoedelijk afkomstig is van vleermuizen. Het illustreert dat de mens deel uitmaakt van de dierenwereld.’
Het virus van de Spaanse griep is wezenlijk anders dan het coronavirus, stelt Osterhaus. Het influenzavirus kan in een korte tijd veel meer genetische veranderingen ondergaan dan het coronavirus. ‘Influenzavirussen zijn een kampioen in metamorfose. Ze hebben een grotere trukendoos. Ze muteren. Dat doen coronavirussen ook, maar influenzavirussen hebben daarbovenop de mogelijkheid om gen-segmenten uit te wisselen. Als je twee virussen van twee besmette dieren of mensen krijgt, dan heb je kans dat segmenten van het ene virus als in een paar kaarten worden geschud met segmenten van het andere virus. Zo kan een influenzavirus niet alleen snel muteren, maar ook erfelijk materiaal uitwisselen en daardoor gevaarlijker worden.’
Veel patiënten die de Spaanse griep kregen, stierven een snelle en ellendige dood. Een groot deel overleed al binnen 24 uur na de eerste symptomen. Mensen die de ene dag nog in orde waren, lagen de volgende dag dood in bed. Het virus tastte direct de longen aan. Het veroorzaakte een infectie waardoor de longblaasjes lek raakten. Er ontstaan lekkages in de longen, waardoor de longen vollopen met bloed. Osterhaus: ‘Dan kun je geen zuurstof meer krijgen. Mensen werden blauw. Je verdrinkt als het ware.’
Het virus van de Spaanse griep leidde ook tot heftiger complicaties dan eerdere griepvirussen. Vooral bijkomende bacteriële infecties werden menigeen fataal. Of iemands longen raakten zo ernstig beschadigd dat er littekenweefsel ontstond dat het ademen onmogelijk maakte. Het virus kon bovendien een totale ontregeling van het immuunsysteem (cytokinestorm) veroorzaken, dat een dodelijk falen van onder meer nieren en lever tot gevolg heeft.
Anders dan bij de corona-epidemie bezweken relatief veel jonge mensen aan de Spaanse griep. De meeste dodelijke slachtoffers van het coronavirus zijn tot nu toe ouderen en mensen die verzwakt zijn door andere ziekten. Bij de Spaanse griep overleden opvallend veel personen tussen de 15 en 30 jaar – de leeftijd van de soldaten in de loopgraven. Dat was, zo legt Osterhaus uit, omdat mensen in deze leeftijdscategorie minder of geen immuniteit tegen het virus hadden opgebouwd. Ouderen hadden waarschijnlijk een grotere weerstand, omdat ze vaker in contact waren geweest met eerder circulerende influenzavirussen.
Het laatste slachtoffer van de Spaanse griep viel in maart 1920. De gevolgen van de pandemie waren ingrijpend, schrijft de Britse wetenschapsjournalist Laura Spinney in haar boek ‘De Spaanse griep, hoe een pandemie de wereld veranderde’. Door het sterven van mensen die al hadden geleden aan ziekten als malaria of tbc, bleef een kleinere, gezondere populatie over die zich in een hoger tempo kon voortplanten. Na de Spaanse griep was de wereldbevolking gezonder, aldus Spinney. Al voegt ze daaraan toe dat veel overlevenden er psychische aandoeningen als depressie en schizofrenie aan overhielden. Ook kinderen die de Spaanse griep in de baarmoeder hadden doorstaan, kregen later meer gezondheidsproblemen dan anderen. Ze vormden een verzwakte generatie.
Het vertrouwen in de medische wetenschap liep door de Spaanse griep een flinke deuk op. De pandemie maakte pijnlijk duidelijk hoe weinig de geleerden nog wisten. ‘De wetenschap heeft verzuimd ons te beschermen,’ mopperde The New York Times. Alternatieve genezers en kwakzalvers wonnen aan populariteit. Natuurlijke geneeswijzen zouden betere resultaten hebben geboekt dan de reguliere geneeskunde. Homeopathie werd door steeds meer mensen omarmd.
Veel gelovigen zagen in de pandemie een straf van God. Nieuwe bewegingen die gebedsgenezing propageerden doken her en der in de wereld op. Net als duistere theorieën over de inferioriteit van de griepslachtoffers: dat de meeste doden waren gevallen onder armen en ‘gedegenereerde rassen’ moest wel betekenis hebben. Eugenetica, de leer van de rasverbetering, won terrein. Totdat de Holocaust het tot taboe maakte.
In de jaren 30 had de wetenschap zich tot op zekere hoogte gerehabiliteerd, schrijft Spinney. De Schot Alexander Fleming ontdekte in 1928 de penicilline, het eerste medicijn waarmee de mens zich kon beschermen tegen dodelijke bacteriën. Virologie, de studie van virussen, had zich gevestigd als serieuze discipline, de eerste griepvaccins kwamen beschikbaar. De medische wetenschap begon aan een opmars die nog steeds voortduurt en die mogelijk binnen afzienbare tijd ook een antwoord – een vaccin – heeft op de coronacrisis.
© de Volkskrant