'Da-ba-daba-da-da-daba!': De muzikale tonen van Maceo Parker
Op 24 oktober komt Maceo Parker met zijn band naar Het Depot in Leuven. Parker was de saxofonist die in de jaren 60 mee vormgaf aan de sound van James Brown, in de jaren 70 hetzelfde deed voor Parliament, en meespeelde met onder meer de Red Hot Chili Peppers, Dee-Lite, Bryan Ferry en Prince. Zijn recept is naar eigen zeggen eenvoudig: ‘98 procent funky stuff, 2 procent jazz.’
Wij hebben Parker aan de lijn vanuit Tourcoing bij Lille, waar hij de dag nadien het eerste concert speelt van een goedgevulde Europese tour.
HUMO Wat doet u doorgaans op een avond als deze, als u niet met een journalist uit België aan de telefoon hangt?
Maceo Parker «Wandelen. Ik ben 72, ik moet mijn conditie onderhouden. En zo veel mogelijk spelen. Spelen, spelen, spelen. ’t Is het begin van de tour, dus moet ik het stof er wat vanaf zien te krijgen. Ik wil niet onder mijn eigen standaard gaan, zie je. De mensen hebben niet betaald om zomaar één of andere saxofonist aan het werk te zien, know what I mean? Ze willen Maceo Parker.»
HUMO En wat speelt u dan, terwijl u het stof eraf blaast?
Parker «Eender wat. Toonladders, een liedje, random notes, maakt niet uit. (Begint te spelen, zonder sax weliswaar, maar het klinkt verdomd authentiek) Da-ba-daba-da-da-daba! Halve toon omhoog: Da-ba-daba-da-da-daba! Of lange tonen: Baaaa-dip-baaaa-baba-baaaaa. Anything, man.»
HUMO En uw stem? Want u zingt toch ook?
Parker «Nee, de la-la-la-laaa’s zijn niet nodig (lacht). Als mijn stem er ís, als ik kan praten, kan ik wel altijd een stukje Ray Charles zingen. (Begint weer te zingen, de openingsregels van Charles’ ‘You Don’t Know Me’) You give your hand to me, and then you say: ‘Hello’. Ik kan zingen, maar ik ben geen zanger, ik ben een saxofonist. Als zanger zal ik nooit in de categorie van Ray Charles of James Brown belanden, dus ga ik daar ook geen moeite voor doen.»
undefined
HUMO Ik heb uw tourschema eens bekeken, en u speelt veelal op jazzfestivals. Niet slecht voor iemand die beweert maar voor twee procent jazz te spelen.
Parker «Exactly. En dus maak ik er tijdens concerten, als ik op een jazzfestival speel, altijd een grapje over. Een muzikaal grapje, voor de mensen die me nog niet aan het werk hebben gezien, wil ik er verder niets over verklappen. Maar de verhouding klopt nog altijd: 2 procent jazz, 98 procent funky stuff.»
HUMO U heeft met enkele van de grootsten aller tijden gespeeld. Was er iets wat James Brown, George Clinton en Prince met elkaar gemeen hadden? En wat maakte hen zo uniek?
Parker «Wat ze met elkaar gemeen hadden, was exact hetzelfde als wat hen uniek maakte: ze hadden een visie, een eigen stijl, en ze gingen ervoor. Niet voor 98 procent, maar voor de volle 100. Net als Elvis trouwens, en al die andere groten. Their thing, their style, and going for it. That’s it.»
HUMO Met wie had u graag gespeeld, maar hebt u om de één of andere reden gemist?
Parker «Meneer Ray Charles. Nu, ik had niet in zijn band kunnen zitten hoor, hij zou me na één concert hebben ontslaan: ‘Maceo, get your ass out of here!’ Waarom? Omdat ik op het podium zou staan roepen en juichen als een fan. Als ik Ray Charles hoor, verlies ik de controle (lacht). Ik héb één keer met hem gespeeld, ik stond in zijn voorprogramma en tijdens zijn show mocht ik een saxsolo komen spelen. I had to blow my horn man, dus ik kon niet juichen (lacht). Eén van de hoogtepunten uit mijn leven, dat mag ik wel zeggen.»
HUMO Een laatste. In de jaren 70 bent u weggegaan bij James Brown om bij Parliament te gaan spelen, het rariteitenkabinet van George Clinton. Bij James Brown was er overduidelijk een dresscode, bij Clinton ook?
Parker «Heel simpel: nee. Wat voor mij, komende van James Brown, waar iedereen strak in het pak moest, een grote shock was. Ik herinner me dat één van de jongens aan George vroeg: ‘George, ik ben nogal into indianen, zou je het erg vinden als ik iets native Americans droeg?’ ‘Nee hoor, tuurlijk niet, ga je gang.’ De volgende keer stond hij daar als een volledige apache, of wat het ook moge geweest zijn. Full dress, met een verenkrans en alles, hij leek wel een opperhoofd. George vond het allemaal geweldig. Een ander kwam als treinconducteur, nog een ander in niets dan een luier. George zijn motto was: ‘Life ain’t nothin’ but a big party, laat iedereen maar zijn wie hij wil zijn.’ Dat was zijn ding, zijn kunst. Ik bedoel: George liet een ruimteschip op het podium landen! That’s weird stuff, man. Het heeft lang geduurd voor ik daar een beetje aan gewend was.»
HUMO U bleef gewoon uw pak dragen?
Parker «I dressed down a bit (lacht).»