77 jaar HiroshimaEdgar Sengier, de Belg van de bom
De Belg die de atoombom aan de Amerikanen verkocht: ‘Het is puur geluk dat de Duitsers niet als eersten een bom hebben gemaakt’
Precies 77 jaar geleden gooide de Amerikaanse luchtmacht de eerste atoombom op de Japanse stad Hiroshima. Drie dagen later was Nagasaki aan de beurt. Zo’n driehonderdduizend mensen zouden uiteindelijk sterven door de verwoestende kracht van het nieuwe oorlogstuig, dat nooit zou zijn gemaakt zonder de hulp van een Belg: Edgar Sengier. Die leverde in zijn dooie eentje het Congolese uranium voor de bom. ‘Hij was een zakenman: hij wilde zijn business laten draaien en winst maken.’
Weinig Belgische bedrijfsleiders hebben zo’n onuitwisbare stempel op de geschiedenis gedrukt, en toch is Edgar Sengier (1879-1963) uit ons collectieve geheugen verdwenen. Niemand kent de man nog. In de top 100 van de Grootste Belgen heeft hij geen plaats. Maar hij en niemand anders heeft de snelle afloop van de Tweede Wereldoorlog bepaald: zonder Sengier hadden de Japanners niet gecapituleerd voor de geallieerde troepen. Heeft het te maken met zijn legendarische bescheidenheid? De topman van Union Minière sloeg tijdens zijn leven de persmuskieten van zich af. Of is het plaatje minder fraai: hebben we zijn naam verdrongen wegens ons onverwerkte koloniale verleden? Laten we het leven van ‘de Belg van de bom’ even van naderbij bekijken.
Wodka en kaviaar
België is algauw te klein voor Edgar Sengier, een avontuurlijke ingenieur uit Kortrijk. Aan het begin van de 20ste eeuw trekt hij naar China, waar hij voor een bank en een trammaatschappij gaat werken. Hij heeft het er naar zijn zin, schrijft hij in een privébiografie, die is opgeborgen in het archief van Union Minière. Vooral de treinritten over de Transsiberische spoorlijn blijven hem bij: ‘We spoorden in twaalf dagen tijd van Berlijn (…) naar Mantsjoerije. De vrouwen van Russische officieren in een Siberische kazerne, echtelijke en buitenechtelijke, bepaalden de sfeer in de trein en verhoogden de consumptie van wodka en kaviaar.’
In 1911 krijgt Sengier een aanbieding die hij niet kan weigeren. Het Belgische mijnbouwbedrijf Union Minière du Haut-Katanga, kortweg Union Minière, vraagt hem in de Congolese provincie Katanga onderzoek te verrichten naar de ontginning van steenkool. Het is slechts een opstapje: in de bodem van Katanga zitten veel edelmetalen, die ook moeten worden ontgonnen. De bodemrijkdom is de economische ruggengraat van de Belgische kolonie.
In 1913 trouwt Sengier met Clémence Van den Perre. In 1914 breekt de Eerste Wereldoorlog uit: Union Minière stuurt Sengier naar Londen, waar hij de aanvoer van Congolese grondstoffen regelt voor de geallieerde oorlogsmachine. Hij is ook de penningmeester van de Commission for Relief in Belgium, een Amerikaanse organisatie die tijdens de Duitse bezetting voedsel aan uitgehongerde Belgen uitdeelt onder leiding van Herbert Hoover, de latere president van de Verenigde Staten.
Na de oorlog keert Sengier als directeur terug naar Katanga. De prijs van het koper is in vrije val, maar hij besluit de productie te verdubbelen. Die gok pakt goed uit: Union Minière wordt één van de grootste koperproducenten ter wereld. Sengier opent nieuwe mijnen, breidt een bestaande gieterij uit en bouwt waterkrachtcentrales. Hij wordt de nieuwe afgevaardigd bestuurder van Union Minière.
Niet alleen de opbrengst van de verkoop van koper tikt aardig aan. In de Katangese mijn van Shinkolobwe wordt pekblende gedolven, een mineraal waar een minimale hoeveelheid radium in zit. Radium, waarmee kankerpatiënten worden bestraald, is dan de duurste grondstof ter wereld: één gram kost 75.000 dollar.
Het gerucht gaat dat Union Minière de productie beperkt om de prijs op te drijven. In 1929 plegen twee Britse dokters zelfmoord als protest tegen de hoge prijzen. In 1930 stormt een man met een revolver het gebouw van de Volkenbond in Genève binnen omdat zijn vader, een arbeider, geen radiumnaalden kan betalen. Het schandaal, schrijft Jean-Pierre Van Rossem in ‘Belgisch uranium voor de eerste Amerikaanse en Russische atoombommen’, haalt de wereldpers. ‘Maar de Generale Maatschappij, hoofdaandeelhouder van Union Minière, slaagt erin te beletten dat er ook maar iets over uitlekt in de Belgische pers.’ Als een directeur van de Generale Maatschappij voorstelt de radeloze jongeman een paar radiumnaalden te schenken, is Sengier – die ook in het directiecomité van de Generale Maatschappij zetelt – onverbiddelijk: slecht idee.
Met het overschot van de pekblende, hoogwaardig uranium, valt lange tijd weinig aan te vangen. Union Minière verkoopt het als kleurstof voor glas en keramiek, maar veel levert dat niet op. In 1937 sluit het bedrijf de mijn in Shinkolobwe. Maar dan begint het pas. In 1938 ontdekt de Duitse natuurkundige Otto Hahn dat de splijting van het uraniumatoom een kettingreactie veroorzaakt waarbij enorm veel energie vrijkomt. Hoe je de atoomenergie onder controle houdt, zal onderzoek moeten uitwijzen. In 1939 krijgt Sengier de Franse natuurkundige Frédéric Joliot-Curie over de vloer. Joliot-Curie heeft drie patenten aangevraagd: twee voor de industriële toepassing van atoomenergie, en één voor de ontwikkeling van een atoombom. Daarvoor heeft hij uranium uit Shinkolobwe nodig. Nergens ter wereld is uranium te vinden dat zelfs maar de kwaliteit van die uit Katanga benadert. Sengier belooft zijn voorraad aan te spreken.
Drie dagen later staat er weer een wetenschapper bij hem op de stoep: de scheikundige Henry Tizard. Namens de Britse regering wil Tizard het monopolie op de hele uraniumproductie van Shinkolobwe verwerven. Als Sengier het voorstel afwijst, waarschuwt Tizard: ‘Vergeet niet dat u over een grondstof beschikt die in uw en mijn land tot een ramp kan leiden, als ze in de verkeerde handen valt.’ Dat is een verwijzing naar nazi-Duitsland, waar geleerden zich ook het hoofd breken over militaire en industriële toepassingen van atoomenergie. In september 1939 barst de Tweede Wereldoorlog los. Union Minière verhuist een deel van de activiteiten naar de VS, dat nog niet deelneemt aan de krijgsverrichtingen. Edgar Sengier zal vijf jaar lang in New York werken, in het gebouw van dochteronderneming Afrimetal. Opnieuw regelt hij de aanvoer van grondstoffen uit Congo voor de geallieerde troepen. In ‘Voordat de bom viel’ beschrijft Cynrik De Decker de dagelijkse routine van de captain of industry: ‘Elke dag wandelt Edgar Sengier tussen de twee arduinen kolommen die de majestueuze toegang tot het gebouw vormen. Vanachter zijn schrijftafel, de telefoon bij de hand, orkestreert hij de mijnen, het transport van de ertsen, de onderhandelingen met de Amerikaanse en Britse overheden.’ In een loods op Staten Island heeft Sengier 451 ton uranium in vaten laten opstapelen.
Professor emeritus Guy Vanthemsche (VUB) noemt het vertrek van Sengier naar New York logisch: ‘Groot-Brittannië was al betrokken bij de oorlog. Amerika was een neutraal land, New York een veilige uitvalsbasis.’
‘Edgar Sengier was voor alles een internationale zakenman,’ mailt professor emeritus Jonathan Helmreich van het Allegheny College in Meadville, Pennsylvania, die met ‘Gathering Rare Ores’ en ‘US Relations with Belgium and the Congo 1940-1960’ standaardwerken over die periode heeft afgeleverd. ‘Sengier wilde zijn business laten draaien en winst maken. Dat kon hij het best, dacht hij, als hij de vrije hand had. In New York waren toekomstige klanten dichterbij en was de dreiging van de Duitsers verder weg. Hij stond ook minder onder invloed van de Belgische en Britse regering én van zijn medebeheerders: hij had de toestemming om alles in zijn eentje te bestieren.’
Dubbel spel
Uit onderzoek van Amerikaanse documenten maakt Helmreich niet op dat Sengier standvastige overtuigingen had in verband met nazi-Duitsland. ‘Hij heeft duidelijk gemaakt dat het uranium niet in verkeerde handen mocht vallen. In eerste instantie: niet in Duitse handen, later niet in Sovjet-handen.’
GUY VANTHEMSCHE «Voor de oorlog uitbrak, legden Frankrijk en het VK ons land beperkingen op voor de verkoop van Congolese producten aan Duitsland. Belgische bedrijven waren daar niet mee opgezet. Herman Robiliart, een topman van Union Minière en de Generale Maatschappij, wilde grondstoffen aan nazi-Duitsland blijven leveren – maar niet aan Rusland, zei hij, omdat die mensen ‘te verwerpelijk’ waren. Later, toen de Duitsers België al hadden veroverd, was Robiliart opgetogen over de omstandigheden waarin hij kon blijven werken. Voor Union Minière was het business as usual tijdens de bezetting.»
Van de deal met met wetenschapper Frédéric Joliot-Curie komt niets in huis: de Duitsers lopen Frankrijk onder de voet en er komen geen Franse atoomexperimenten. Ook onderhandelingen met vertegenwoordigers van het Amerikaanse uraniumcomité lopen op niets uit. Maar Sengier blijft geloven in zijn product: in de zomer van 1940 laat hij uit de stock van Shinkolobwe 1.200 ton uranium naar zijn loods op Staten Island verschepen. De Duitsers zijn van plan Congo binnen te vallen, zegt hij. Drie keer probeert hij de interesse van het Amerikaanse ministerie van Buitenlandse Zaken voor zijn uranium te wekken, drie keer vangt hij bot. Maar eind 1941 raken ook de VS bij de oorlog betrokken, en president Franklin Roosevelt begint met het Manhattan-project, een ultrageheim militair-industrieel project waarvoor hij 2 miljard dollar vrijmaakt en 130.000 mensen inschakelt, met slechts één doel: zo snel mogelijk een atoombom maken. De angst is groot dat Duitsland daar als eerste in zal slagen.
Als het project in het najaar van 1942 onder militaire leiding komt te staan, krijgt Edgar Sengier kolonel Kenneth Nichols op bezoek met een vriendelijk verzoek om Congolees uranium. Volgens een interview in Reader’s Digest vraagt Sengier een identificatiebewijs van de kolonel. Daarna informeert hij wanneer de kolonel het uranium nodig heeft. ‘‘Nu onmiddellijk,’ zei Nichols. ‘Maar ik begrijp ook wel dat dat onmogelijk is.’ – ‘Integendeel,’ zei Sengier, ‘het uranium bevindt zich al in New York: 1.000 ton. Ik was al lang op u aan het wachten.’’
In een interview met Manhattan Project Voices vertelt Nichols het enigszins anders. ‘Sengier vroeg of ik een officier was die over contracten ging. ‘Jazeker,’ zei ik. ‘Goed,’ zei hij. ‘Hebt u de bevoegdheid om te kopen?’ – ‘Jawel,’ zei ik. Waarop hij: ‘Hoeveel bevoegdheid hebt u?’ Ik zei: ‘Ik heb meer bevoegdheid dan u uranium hebt.’ – ‘Oké,’ zei hij. ‘Kom binnen. Ik heb nog een paar vragen voor u.’ Hij was een erg abrupte kerel. Een bleke, gezette man met weinig haar, een jaar of 60. Hij wilde er zeker van zijn dat ik een militair was, dus ik gaf hem mijn identificatiebewijs. ‘Oké,’ zei hij. ‘Ik verkoop u dit uranium op voorwaarde dat het voor een militair doel is. U hoeft me niet te vertellen welk doel, ik denk dat ik het al weet.’’
Sengier in zijn nagelaten geschriften: ‘Eén uur later vertrok Nichols uit mijn kantoor met een kattebelletje waarop stond dat 1.200 ton hoogwaardig uranium het eigendom van de Amerikaanse overheid was. Over de voorwaarden zouden we later wel een akkoord bereiken.’ De deal zal door een batterij advocaten in een tiental contracten worden gegoten. Sengier zweert voor de Amerikaanse wet de uraniumdeal geheim te houden: hij zal niemand op de hoogte brengen, zelfs de Belgische regering in Londen niet. Want, schrijft hij: ‘Op schending van de zwijgplicht staat tien jaar cel.’
Of hij het erg vindt, is een andere vraag. Sengier is een geboren solist. Hij beseft maar al te goed hoe groot zijn macht is, temeer omdat hij ook de verkoop van koper, kobalt, zink en andere metalen aan de geallieerden regelt. Maar begin 1944 komt er een kink in de kabel. Sengier is niet bereid de mijn in Shinkolobwe op vraag van de Amerikanen te heropenen. In ‘Ik alleen! Een biografie van Albert De Vleeschauwer’ schrijft Bert Govaerts: ‘Sengier had bijna alles wat hij aan uranium bezat intussen verkocht en hij probeerde nu gunstige voorwaarden te bedingen voor de ondergelopen mijn in Shinkolobwe. Voorlopig tekende hij geen nieuwe contracten meer en hij had ook een Amerikaans optierecht op toekomstige leveringen afgewezen.’
‘Union Minière had weinig zin om werkvolk weg te halen uit haar kopermijnen, die volop draaiden om te kunnen voldoen aan de lopende contracten. En Sengier wilde ook graag opnieuw over de prijs onderhandelen. Hij had ‘de reuk’ van een goede naoorlogse markt voor uranium in de neus gekregen, staat er in een Brits document.’
De Amerikanen en Britten, die assisteerden in het Manhattan-project, besloten de Belgische regering in Londen op de hoogte te brengen. Dat zal, denken ze, de koppige Sengier op andere ideeën brengen. Maar er was meer, zegt auteur Jean-Louis Moreau, die met zijn collega René Brion de geschiedenis van Union Minière heeft geschreven.
JEAN-LOUIS MOREAU «De Amerikanen probeerden Sengier aan het wankelen te brengen door hem te vertellen dat ze hadden vernomen dat Union Minière uranium aan nazi-Duitsland had geleverd.»
RIK COOLSAET (professor emeritus UGent) «In de eerste jaren van de oorlog al had Sengier de juridische dienst van zijn bedrijf laten uitzoeken of de verkoop van uranium aan Duitsland na de oorlog als collaboratie zou worden beschouwd. Union Minière had dubbel spel gespeeld.»
In het boek ‘Buitenlandse Zaken’, dat in 1987 over ‘de Belgische atoombom’ berichtte, schrijft Coolsaet: ‘Zowat evenveel uraniumerts als Sengier in 1942 in New York aan de Amerikanen had verkocht, hadden zijn medewerkers in Brussel tussen juni 1940 en mei 1943 aan de Duitsers geleverd.’ Conclusie van Coolsaet: ‘Dat de Duitsers niet als eerste een atoombom hebben gemaakt, is puur geluk. Ze hebben er nooit een prioriteit van gemaakt. Dat waren de vliegende V1- en V2-bommen.’
Het heeft heel wat voeten in de aarde voor Sengier bereid is vanuit New York met een militair schip naar Londen te varen voor onderhandelingen met de Amerikanen, Engelsen en Belgen. Hij is een hartlijder. En: hij heeft niet veel zin om zich inzake uranium door andere dan commerciële belangen te laten leiden, al beweert hij het tegendeel.
BERT GOVAERTS «De onderhandelingen in Londen verliepen stroef. De Amerikanen zeiden dat er haast bij was. Ze suggereerden dat de aanmaak van de atoombom op het spel stond, maar dat was bluf: er was al meer dan genoeg uranium naar New York verscheept voor het Manhattan-project. In werkelijkheid waren de Amerikanen uit op de volledige controle van de uraniummarkt. De Belgische ministers schrokken zich dood toen ze het eerste ontwerpcontract onder ogen kregen: België zou ‘voor onbepaalde tijd’ uranium moeten leveren tegen een vriendenprijs.»
COOLSAET «Generaal Leslie Groves, de hoofdverantwoordelijke voor het Manhattanproject, streefde een Amerikaans monopolie na over alle uraniumerts waar ook ter wereld: zonder erts kon de Sovjet-Unie geen atoombom maken en bleven de VS nummer één. De onderhandelingen in Londen gingen al over de machtsverhoudingen na WO II.»
Uiteindelijk raken de Amerikaanse, Engelse en Belgische regering het eens over een contract voor tien jaar. De mijn in Shinkolobwe zal weer opengaan, op kosten van de VS. Union Minière zal 1.600 ton hoogwaardig uranium leveren. En België zal meegenieten van de industriële en commerciële toepassingen van atoomenergie. Conclusie van Sengier: ‘Men stemde in met het project zoals ik het in een privéonderhoud had voorgesteld.’
COOLSAET «Het ging om weinig meer dan een regeringsstempel op een bestaand commercieel akkoord. Ons land is er bekaaid afgekomen: in 1946 namen de Amerikanen een wet aan die het delen van nucleaire infomatie verbood. De belofte ons mee te laten profiteren van de ontwikkeling van atoomenergie ging in rook op.»
De feiten geven Rik Coolsaet gelijk: de eerste kerncentrales op Belgisch grondgebied komen er in 1975, tien jaar later dan in andere West-Europese landen, en de centrales zijn van Amerikaanse makelij. In de jaren 50 worden wel het Studiecentrum voor Kernenergie en het Interuniversitair Instituut voor Kernwetenschappen opgericht, maar dat lijken troostprijzen. Ook het bedrag dat Union Minière voor haar uranium vangt, is niet bepaald hoog.
LUC BARBÉ (auteur van ‘België en de bom’) «Oké, het was misschien onder de marktprijs, maar de VS hebben wel de oorlog voor ons gewonnen.»
De Amerikanen eisen dat de Belgische regering het akkoord van Londen geheimhoudt. Dat gebeurt. De regering antedateert het om de volgende regering, waar communisten in zetelen, onwetend te houden. In feite bepaalt de socialistische politicus Paul-Henri Spaak, een vertrouweling van Sengier, jarenlang welke gezagsdragers worden ingelicht. Het akkoord zal nooit door het parlement worden goedgekeurd.
Stalin op stang
In het voorjaar van 1945 capituleert nazi-Duitsland. Een atoombom hebben de nazi’s niet ontwikkeld. In Europa breekt een tijdperk van vrede aan, in de Stille Oceaan levert Japan nog een achterhoedegevecht tegen de VS. Maar het Manhattan-project nadert de eindfase. Op 16 juli 1945 staan wetenschappers en technici om halfzes ’s ochtends stijf van de stress in de woestijn van New Mexico voor de ultieme test van de atoombom.
Bij de explosie worden waarnemers op 15 kilometer van de ontploffing van de grond getild. Anderen worden verblind door de intense schittering: een werveling van kleuren, ‘geel, violet en blauw, gevolgd door een enorme vuurbal die nieuwe ontploffingen veroorzaakt en een draaikolk van witte wolken die wel 12 kilometer hoog in de hemel reikt,’ vertelt Sengier in een brief aan koning Boudewijn. ‘Op 100 kilometer afstand voelde je de schokken van een aardbeving. Ramen sprongen stuk. De test was buiten verwachting succesvol. Het was eenieders overtuiging dat dit tuig onmiddellijk de oorlog in de Stille Oceaan zou beëindigen – en later een formidabel instrument zou zijn in dienst van de Vrede.’ De hoofdletter is van Sengier.
Op 6 augustus 1945 om zes uur ’s ochtends krijgt Sengier een telefoontje. Een Amerikaanse kolonel maant hem aan naar het nieuws van elf uur te luisteren. De nieuwslezer maakt bekend dat de Amerikaanse luchtmacht een atoombom heeft afgeworpen boven de Japanse stad Hiroshima: Little Boy, die hoofdzakelijk uit Congolees uranium bestaat. Die maakt op slag 78.000 doden. Later zal nog minstens het dubbele aantal slachtoffers bezwijken aan de stralingen.
Drie dagen later wordt Sengier in Washington gehuldigd als hem het nieuws bereikt dat Fat Man, de tweede atoombom van Congolees uranium, boven de Japanse stad Nagasaki is gedropt. 39.000 mensen sterven ter plekke, en ook daar verdubbelt het aantal slachtoffers later. In zijn brief aan Boudewijn rept Sengier met geen woord over de slachtoffers. Wel vertelt hij hoe generaal Groves de lof van zijn Belgische leverancier zingt tegenover derden: ‘Zonder deze man was het Manhattan-project niet mogelijk geweest.’ Twee maanden later, het slagveld is nog niet geruimd, tekenen Sengier en Groves twee nieuwe contracten voor respectievelijk 5.000 en 18.000 ton uranium.
COOLSAET «Zo wilde Leslie Groves de wereldvoorraad uraniumerts controleren en de voorsprong van de VS op de Sovjet-Unie handhaven.
»(Zucht) Eén zakenman heeft de hele Belgische regering meegesleept in zijn anti-Sovjet-campagne. U moet weten: de Russische leider Jozef Stalin was via zijn inlichtingendiensten al snel op de hoogte van het Manhattan-project. Hij wist ook dat het uranium uit Belgisch-Congo kwam. Dus heeft hij na de oorlog elke Belgische toenadering afgewezen – er zijn heel wat diplomatieke pogingen geweest. Stalin ging ervan uit dat de Belgen logen. Door de schuld van één amateur-diplomaat is België in volle Koude Oorlog beland.»
Kort na de bombardementen op Japan begint het krijgsauditoraat een onderzoek naar economische collaboratie van Union Minière. Met name Études et Traitements Chimiques (ETC), een uraniumraffinaderij die deels de eigendom van Union Minière is, komt onder vuur te liggen. Het bedrijf zou volgens de krijgsauditeur strategisch materiaal aan de vijand hebben geleverd om een atoombom te maken.
Het wordt een nationale kwestie als de communistische krant Le Drapeau Rouge in februari 1946 uitpakt met een heftige titel: ‘Dat de Duitsers niet de atoombom hebben uitgevonden is niet de schuld van Union Minière’. Edgar Sengier benadert generaal Groves. Sengier zal zijn mond niet kunnen houden als de top van het bedrijf in het vizier van de krijgsauditeur komt. ‘Dat was een impliciet dreigement,’ schrijft auteur Susan Williams in ‘Spies in the Congo’. ‘Sengier zei dat hij er niet voor zou terugdeinzen zijn uraniumleveringen aan de geallieerden bekend te maken.’
Het geheim van Londen dreigt te sneuvelen. Groves besluit te helpen. ‘Groves zou Sengier een officiële brief voor Spaak meegeven,’ schrijft Williams, ‘waarin hij de aandacht van de Belgische regering zou vestigen op de noodzaak om het gerechtelijk onderzoek niet uit de hand te laten lopen.’
In maart 1946 verneemt de Belgische pers dat het uranium voor de atoombommen op Japan uit Belgisch-Congo kwam. In april 1946 kent president Harry Truman Edgar Sengier de Medal of Merit toe, de hoogste onderscheiding die een niet-Amerikaan te beurt kan vallen.
De zaak voor het krijgsauditoraat wordt geseponeerd, maar de geest is uit de fles. Communistische politici gaan hard tekeer tegen het monopolie van de VS op het Belgische uranium. Senator Paul Libois, tevens professor wiskunde aan de ULB, dient een wetsvoorstel in om de Congolese mijnen te nationaliseren.
Sengier is niet verontrust. Hij weet hoe je met een lastpak moet omgaan. In een rapport van 29 mei 1949 aan het Amerikaanse ministerie van Buitenlandse Zaken vat gezant Hugh Millard samen wat hij tijdens een lunch uit de mond van Sengier heeft opgevangen. ‘Een tijd geleden had hij (Sengier, red.) professor Baugniet, rector aan de universiteit van Brussel, 5 miljoen frank aangeboden voor het laboratorium van de universiteit, op voorwaarde dat Libois zou ophouden met praten over atoomenergie. Sengier merkte op dat het geld welbesteed zou zijn voor Union Minière en een hele hulp voor Spaak. Baugniet ging akkoord met de transactie en een poos later overhandigde hij ook een medaille aan Sengier als dank voor zijn generositeit. Sengier voegde eraan toe dat hij de medaille aan zijn ‘vriendinnetje’ had gegeven om te gebruiken als werpring.’
Maar zelfs Spaak is het zat dat de Amerikanen het vertikken nucleaire informatie te delen met hun trouwste bondgenoten. Ook hij dreigt ermee de Congolese mijnen te nationaliseren en met de wetenschapper Frédéric Joliot-Curie in zee te gaan. Dat doet de stoppen doorslaan bij de Amerikanen. Joliot-Curie, de man die het Franse atoomprogramma leidde vóór WO II, sympathiseert met de communisten.
COOLSAET «De Amerikaanse ambassadeur in Brussel stelde Washington voor om de reputatie van Joliot-Curie te ondergraven via Amerikaanse geleerden. Dat vond de Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken iets te delicaat, maar hij had er niets op tegen dat zijn banden met de communisten extra in de verf werden gezet. Er was één man op wie de Amerikaanse ambassade voor dat soort klussen altijd een beroep kon doen: Edgar Sengier. Hij stond in contact met de Amerikaanse ambassade voor anticommunistische campagnes. Dat was geen toeval. Union Minière speelde via Herman Robiliart, de trouwe schaduw van Sengier, een grote rol in de strijd tegen het communisme in het naoorlogse België én Congo.»
EMMANUEL GERARD (professor emeritus KUL) «Het verhaal dat Edgar Sengier na WO II een stap opzij zet, klopt niet. Hij blijft tot in 1963 voorzitter van het vast comité van Union Minière. Hij blijft invloedrijk, ook via zijn kroonprins Herman Robiliart.
»Na de oorlog richtte Robiliart mee het Netwerk op, een privéinlichtingendienst die jacht maakte op communisten in België. In 1948 creëert hij de Congolese tegenhanger van Netwerk: Crocodile. Het belang van Katanga, met zijn onuitputtelijke bodemrijkdom, is te groot tijdens de Koude Oorlog. Dat mogen de communisten niet in handen krijgen.»
Moord op Lahaut
Wie door het archief van Union Minière gaat, wordt getroffen door de ontzagwekkende hoeveelheid informatie die in de loop der jaren door Netwerk en Crocodile is verzameld: duizenden rapporten waarin het doen en laten van mensen tot in het kleinste detail wordt beschreven. Het ging zelfs zover dat André Moyen, de man die voor rekening van Robiliart de privéinlichtingendiensten uitbouwde, tot aanslagen overging. Een commissie van historici onder leiding van Emmanuel Gerard wees hem zeven jaar geleden aan als de opdrachtgever voor de moord op de communistische politicus Julien Lahaut in 1950.
GERARD «We weten niet of André Moyen zelf de opdracht heeft gekregen om een politieke moord te laten uitvoeren. We weten wel dat hij in zijn maandelijkse rapport de moord op Lahaut beschreef. Dat rapport bezorgde hij aan zijn vaste contacten: Robiliart, de chef van de militaire veiligheid, speurders bij de gerechtelijke politie en politici zoals Albert De Vleeschauwer. Zo hebben we de moord ook kunnen oplossen: De Vleeschauwer had, in tegenstelling tot anderen, de bladzijden over Lahaut niet vernietigd.
»Tot het laatst, toen hij al ouder dan 80 was, heeft Sengier zijn rol gespeeld. Toen Congo na de onafhankelijkheid in een crisis was verzeild, was het Sengier met wie minister van Buitenlandse Zaken Pierre Wigny ging praten over Katanga, dat zich wilde afscheiden. Union Minière sponsorde het huurlingenleger van de niet-erkende Katangese president Moïse Tshombe. Op 12 januari 1961, vijf dagen vóór de moord op Patrice Lumumba, de eerste premier van Congo, drong Wigny bij Sengier aan op een samenwerking tussen Tshombe en de opstandige kolonel Joseph-Désiré Mobutu.»
Lumumba is er in de laatste maanden van zijn leven van overtuigd dat Union Minière achter zijn vroegtijdige ontslag zit. In een artikel van The New York Times uit oktober 1960 zegt hij dat de afscheiding van Katanga een Belgisch-Amerikaans complot is om de uraniummijnen niet in handen van de Sovjets te laten vallen. Hij heeft, zegt hij, miljoenen dollars aangeboden gekregen om de soevereiniteit van zijn land te hypothekeren.
GERARD (twijfelt) «In die periode viel er niets meer te ontginnen in de mijn van Shinkolobwe. Het was voorbij. Amerika had intussen ook andere mijnen ontdekt waar hoogwaardig uranium werd gedolven.»
MOREAU «De leiding van Union Minière heeft wel het plan opgevat om een staatsgreep te financieren. Het bedrijf wilde Congolese politici 1,5 miljoen frank betalen om Lumumba te laten wegstemmen. Maar het was niet meer nodig: Mobutu pleegde net toen zijn eerste staatsgreep.»
In 1963, drie jaar na de Congolese onafhankelijkheid, sterft Edgar Sengier aan de Croisette in Cannes aan een hartaanval. Rest de vraag of hij echt een nationale held was, zoals hij suggereert in het archief van Union Minière. Dat lijkt hoog gegrepen voor een man die bemiddelde bij de massale slachting van een bevolking op een moment dat het Japanse leger al in de touwen hing. Misschien is oorlogsmisdadiger een beter woord?