De beste americana komt uit Scandinavië, dat bewees Daniel Norgren in De Roma
Iemand een portie Noord-Europese americana? Als die uit de keuken van Daniel Norgren komt, mag u met een gerust gemoed de vinger opsteken. Want wie er bij was, in een uitverkochte Roma, zal het beamen: de Zweed kent de tradities van de dust bowl beter dan menige Southern Man.
Sinds we, een jaar of acht geleden, stomweg tegen één van zijn optredens aanliepen tijdens het Deense SPOT-festival, zijn wij zeer verknocht geraakt aan de muziek van Daniel Norgren. De inmiddels 35-jarige songwriter leidt al jaren een kluizenaarsbestaan diep in de bossen van Zuid-West Zweden. Wie weet heeft hij aan die biotoop zelfs zijn boomlange gestalte te danken?
Norgren voelt zich prima in de rol van outsider. Als muzikant vertikt hij het consequent om poetsdoek of schaafmachine te hanteren. Zijn platen klinken vaak als field recordings uit het begin van de vorige eeuw. Norgren laat graag de ruimte spreken: zijn zevende langspeler ‘Wooh Dang’, die hij vorige maand op de wereld losliet, werd dan ook live en analoog ingeblikt in een oude textielboerderij die al tachtig jaar leeg stond. De door de tijd aangevreten piano en de krakende houten vloer kreeg u er gratis bij.
Daniel Norgren hecht veel belang aan atmosfeer en omgevingsgeluiden. Zijn songs mogen dan bestoven zijn door blues, folk, country, rock en gospel, hij blijft een rootsmuzikant van het onorthodoxe type. Zo experimenteert hij regelmatig met synthdrones, stemvervormers en flarden ambient en noise. Hij houdt zijn platen rauw en rafelig en verkiest de grove korrel boven de klare lijn. Zijn songs zijn als houten stoelen die vol splinters zitten of als een auto waarvan minstens twee wielen los zijn geraakt.
‘Voor mijn allereerste concert in Antwerpen, zo’n jaar of vier geleden, was ik nog op een huiskamer aangewezen. Jullie zijn behoorlijk gegroeid intussen’, grapte Norgren, toen hij het podium van De Roma kwam opgewandeld. Daarbij kreeg hij de ruggensteun van een puike, driekoppige band, waarin we meteen twee oudgedienden herkenden: Anders Grahn op contrabas en Andreas Filipsson op gitaar. De set stond voornamelijk in het teken van ‘Wooh Dang’ en hield het midden tussen broeierig en rustiek. Tijdens ‘The Flow’, de traag voort schuifelende opener, combineerde Daniel Norgren zijn minimalistische toetsenspel met een smoelschuiver, terwijl zijn hoge stem dezelfde regionen verkende als Neil Young.
De artiest deed weinig moeite om zijn invloeden te verbergen. ‘The Power’ was bijvoorbeeld een ballad waarin hij een brug sloeg tussen Smokey Robinson en The Band, ‘The Day That’s Just Begun’ klonk als iets van The Flying Burrito Brothers in de groezelige country-bar en in het met expressief gitaarwerk versierde ‘Rolling Rolling Rolling’ kwam meer dan eens de jonge Van Morrison piepen. Liedjes zoals het solo aan het klavier gebrachte ‘So Glad’, hadden, in hun bezwerende eenvoud, vaak iets van religieuze hymnes. De teneur was somber en meditatief, de verpakking onopgesmukt. Norgren vertrouwt steevast op zijn instincten en schrikt er dus niet voor terug buiten de lijntjes te kleuren. Zeker wanneer hij de snaren mismeestert.
Dat zijn songs niet in steen gebeiteld zijn, maar zich voortdurend transformeren, bleek uit de grondig hertimmerde versie van ‘I Waited For You’ (de enige overblijver uit zijn vorige plaat, ‘The Green Stone’). In ‘People Are Good’ had Norgren iets van een coyote die naar de maan huilt. Zijn gitaar klonk dan weer alsof er gruis op de snaren zat, wat de zanger het commentaar ontlokte dat de geest van zijn grootvader in zijn versterker huisde.
undefined
Tot drie keer toe putte Daniel Norgren uit ‘Buck’, een lp uit 2013 (‘We zijn op zolder op zoek gegaan naar enkele oude liedjes die we voor jullie konden herkneden’) en telkens leidde dat tot een hoogtepunt in de set. Het onheilspellende ‘Black Vultures’ mondde uit in een poel van psychedelische noise. Nog sterker was ‘Music Tape’, dat aanvankelijk schatplichtig leek aan een Indiase raga. ‘Voor wie naar het toilet moet: dit is het moment, want het is een behoorlijk lang nummer’, waarschuwde Norgren.
Repetitief en uitgesponnen waren inderdaad de sleutelwoorden. De inventieve manier waarop de twee gitaren met elkaar in de clinch gingen, herinnerde aan de hoogdagen vanThe Allman Brothers Band. Dit was pure trancemuziek die alleen werkte voor wie alle weerstand liet varen en zich overgaf aan de flow van de groep. Iets soortgelijks viel te zeggen over publieksfavoriet ‘Moonshine Got Me’: snijdende, epische blues waarin je, met enige verbeelding, Crazy Horse kon horen briesen. For the record: de titel had weinig met licht en alles met sluikstokerij te maken.
Het publiek was nu helemaal door het dolle heen en ‘Dandelion Time’, een ongewassen boogie waarin Howlin’ Wolf, Bo Diddley en Tom Waits zich aan een polonaise begaven, veranderde De Roma kortstondig in een immense dansvloer, maar met het Mexicaanse gekruide, solo gebrachte ‘When I Hold You In My Arms’ werd de avond ingetogen afgesloten. Tenminste: dat was de bedoeling. Op aandringen van de aanwezigen gooiden Norgren en band er nog een zompig, naar Louisiana wijzend ‘Let Love Run the Game’ achteraan. Wie even de ogen sloot, hoorde hoe The Stones en Fats Domino samen droomden van een dagje vakantie aan het zwembad van Muscle Shoals.
Laat al die referenties u echter niet van de wijs brengen. Daniel Norgren heeft zijn invloeden tot iets eigens gefilterd, schrijft songs waar niets op af te dingen valt en stond op het podium als een rootsrocksjamaan wiens muziek helemaal buiten de tijd leek te staan. U mag er, wat ons betreft, dus gif op innemen: de beste Americana komt dezer dagen uit Scandinavië. En daar wordt niet over gecorrespondeerd.
undefined