De comeback van Marc Didden! Summer in the city: 'Van Anka tot Zevon'
Een zomer lang dalen wij af in de diepste krochten van Marc Diddens oude rock-’n-rollhart, en tegelijk ook in de schier eindeloze iTunes-lijst die daar de klok rond op quasi-alfabetische wijze wordt afgedraaid.
Wie heeft ooit de letter A uitgevonden? Ik alvast niet. Maar ik ben er wel blij mee, omdat ze mij altijd weer goed van pas komt wanneer dat moment van het jaar aangebroken is waarop er in mijn grote hoofd weer lijstjes met liedjes beginnen te groeien.
Omdat ik maar niet de juiste maat van zwembroek kan vinden de laatste jaren, en op doktersadvies ook niet te veel ijskreem mag eten, blijf ik ’s zomers meestal binnenshuis. Terwijl ik me dan nog eens, gekoeld door een ouderwetse waaier, door de hele Russische Bibliotheek heen lees, vind ik het een prettig gevoel om het luidsprekertje te laten loeien in mijn oude computer, waarop een lange lijst zorgvuldig bijeengespaarde en volgens mij uitstekende songs samen de playlist van mijn leven vormen. Ik hoop dat ik ze voor Radio Hamont-Achel ooit eens live mag presenteren, maar in afwachting daarvan deel ik ze deze zomer maar met u, mijn beste Humo-vrienden, via het verduldige medium papier en ook wel via alle digitale onzin die jullie levens wellicht verblijdt.
undefined
''The hurt gets worse and the heart gets harder': zelden is liefdespijn zo raak beschreven in de rocklyriek'
Om te beginnen bij het begin kan ik alvast beluistering aanbevelen van het kermisnummer ‘Adam and Eve’ van de ook al met een A beginnende Canadese zanger, songschrijver, producer en vooral vaak schromelijk onderschatte Paul Anka.
Door puristen wordt hij wel eens weggezet bij het wat ouderwets aandoende genre van het variété, maar wie zijn Best Of eens uit de kast haalt, komt daar ontegensprekelijk een rist classy popsongs tegen die doen denken aan de stijl van de na-oorlogse Amerikaanse hitfabrieken (Goffin & King, Leiber & Stoller, Pomus & Shuman), maar tegelijk ook heel persoonlijk zijn, en daardoor uniek.
Anka was eigenlijk, ook toen hij in de Expo ’58-jaren even een wereldwijde popgod was, al een uitmuntend singer-songwriter nog voor dat woord bestond. Wat Anka deed, en nog steeds doet, waaierde altijd vrolijk en halfweg tussen wat crooners en folkies doen.
‘Adam and Eve’, een song die net zoals zijn andere klassiekers ‘Diana’, ‘Lonely Boy’, ‘Put Your Head on My Shoulder’ en ‘Tonight My Love, Tonight’ nog steeds staat als een huis, is er eentje die ik leren kennen heb op de plek waar zulke songs het best tot hun recht kwamen: naast een box bij de botsauto’s.
Toch ben ik ook verknocht aan Anka’s ietwat latere periode bij RCA, waarin hij dingen zong als ‘Love Me Warm and Tender’, ‘A Steel Guitar and a Glass of Wine’ en mijn favoriet, dat werkelijk overweldigende meesterwerkje van mannelijk zelfbeklag dat ‘Hello Jim’ heet.
Voor wie wil weten wat Anka ooit betekend heeft, is het ook niet slecht op het internet even naar ‘Lonely Boy’ te gaan zoeken, een cinema-véritédocu die Roman Kroitor en Wolf Koenig in 1962 maakten voor de Canadese openbare omroep met de bedoeling te onderzoeken wat ‘roem’ nu eindelijk betekent.
Indien u denkt dat u Anka helemaal niet kent, denk dan maar gauw iets anders, want hij is het die Claude François’ ‘Comme d’habitude’ vertaalde en bewerkte, en zo ‘My Way’ kon schenken aan Frank Sinatra en aan talloze karaoke-adepten. Zijn misschien wel mooiste nummer, ‘It Doesn’t Matter Anymore’, schreef hij voor Buddy Holly, die het een paar dagen voor zijn dood opnam. Anka schonk daarop al zijn royalties aan Holly’s weduwe, als een soort privé-pensioenfonds.
Een groot artiest die ook een goed mens blijkt, dat verwarmt ons hart.
Wie wil weten of Warren Zevon ook zo’n goed mens was, moet maar eens een paar hoofdstukken van ‘I’ll Sleep When I’m Dead’ lezen, de rauwe biografie die Zevons vrouw Chrystal schreef na de dood van haar geliefde man. Maar Zevons omvangrijke repertoire is zonder enige twijfel goed voor een rijkgevulde brandkast vol diamanten songs.
Zoek zijn dubbele Best Of-cd op Rhino maar eens op. Die heet ook al ‘I’ll Sleep When I’m Dead’, dus zal hij het wel gemeend hebben. Of vind ergens de excellente tributeplaat ‘Enjoy Every Sandwich’, waarop Springsteen, Jackson Browne, Billy Bob Thornton, vader en zoon Dylan, Steve Earle en Ry Cooder in 2004 hun toen pas overleden vriend en collega hulde brachten.
Een van mijn vele favoriete Zevon-songs is beslist ‘Accidentally Like a Martyr’. Niet alleen omdat hij met een A begint, maar ook omdat je wanneer je goed naar de tekst geluisterd hebt, beseft dat liefdespijn zelden zo raak beschreven is in de rocklyriek. ‘The hurt gets worse and the heart gets harder’ rijmt hier op ‘martyr’ en ‘We made mad love’ op ‘Shadow love/Random love/and abandoned love’.
Rond dat droeve begrip ‘Abandoned Love’ schreef Dylan ook een heel fijne song die hij in 1975 zomaar weggaf aan The Everly Brothers, maar die tien jaar later toch te horen was op zijn eigen ‘Biograph’. Zoek de song op en geniet ervan!
Met ‘After Midnight’ schreef de betreurde J.J. Cale zichzelf en zijn naam al in 1966 met gouden letters in het Grote Rock-’n-rollboek, maar het was nog tot 1970 wachten eer Eric Clapton ermee uitpakte op zijn allereerste solo-lp. Een door en door lui maar majestueus nummer dat ons allen oproept to let it all hang out. Daarmee was laid back meteen geboren als muziekgenre en gitaarhelden hadden aan de solo halfweg altijd al een kluif. In jeugdclubs hier te lande wilde Jean-Marie Aerts er ook wel eens een fijne versie van geven als daar mooi om gevraagd werd.
Clapton kon later ook weer op Cale rekenen toen hij ergens midden in zijn drugsperiode een enorme hit maakte van ‘Cocaine’, een nummer dat Clapton graag omschrijft als ‘quite cleverly anti-cocaine’. Cale en Clapton zijn trouwens rijk geworden van mekaars talent en hebben in de loop der jaren samen nog enkele goed in het oor liggende albums gemaakt.
‘Afterglow (of Your Love)’ is een geweldige lel van een soulsong die de altijd en door bijna iedereen onderschatte Small Faces aan de canon van de populaire muziek toevoegden, via hun magnum opus, de concept-lp ‘Ogden’s Nut Gone Flake’.
De letter A lag de fenomenale Small Faces erg goed, want als er één song bestaat die ook vandaag nog aantoont hoe grandioos ze wel waren, dan is het wel ‘All Or Nothing’, een ruige modderfokker van een blanke soulsong waar de machtige stem van wijlen Steve Marriott en het weidse orgel van de ook alweer wijlen Ian McLagan een waar anthem voor de jaren 60 van maken, al is de tekst erg desperaat. Maar waar het écht om ging, dat waren toch de pa-pa-pa-pa-pa-pada-pada-dams die Marriott en die andere wonderboy Ronnie Lane er af en toe tussengooien wanneer de song naar een andere versnelling overschakelt.
Mocht u nu denken dat de Small Faces alleen ‘All Or Nothing’ of, à la limite, ‘Itchycoo Park’ zijn, check dan ook nog eens het geweldige ‘Tin Soldier’, of ‘Sha-La-La-La-Lee’, of ‘Lazy Sunday’ of, heel verrassend, ‘The Universal’. Small Faces: kleine mannetjes, maar grote groep!
Als u nog een week kunt wachten, dan heb ik het hier over ‘All Day and All of the Night’, ‘Amsterdam’, ‘All Shook Up’ en ‘Angel in the Morning’.
En als de wind wat meezit, raken we misschien wel aan de letter B.