BOEK★★★★★
De correspondentie van Friedrich Nietzsche bewijst dat hij tot het einde van zijn leven een humoristische en frisse pen bleef hanteren
In een vroege brief aan zijn moeder, opgenomen in een eerdere verzameling in de Privé-Domeinreeks, schrijft de 14-jarige scholier Friedrich Nietzsche dat hij bang is dat al het schoolwerk hem zoveel tijd kost dat hij zich voortaan ‘nooit meer’ aan zijn eigen gedachten zal kunnen overgeven.
Dat kwam later wel goed. In 1879 nam de doodzieke filosoof, 35 intussen, afscheid van de universiteit van Basel en zwierf hij rond, met de Zwitserse Alpen als vaste standplaats. Het was het begin van een bijzonder productieve periode, waarin hij als een ‘arts van de cultuur’ zijn belangrijkste werken schreef en ook uitvoerig correspondeerde. Een keuze uit die late brieven is nu verzameld in ‘De levensgevaarlijke jaren’.
De filosoof met de hamer blinkt niet uit in bescheidenheid – hij heeft naar eigen zeggen ‘de toekomst van de mensheid letterlijk in handen’. Tegelijk verraadt deze correspondentie dat Nietzsche best veel vrienden had voor een zelfverklaarde eenzame, en dat hij ondanks zijn hoogdravende gedachten, zijn bijna-blindheid en zijn chronische ziekte een frisse en humoristische pen bleef voeren. Tot aan zijn allerlaatste brieven, that is, de ‘waanzinsbrieven’ uit Turijn, die hij in alle ernst niet met Fritz of Friedrich ondertekende, maar met ‘Dionysos’ of ‘De gekruisigde’.