De demonen van Gerrit Komrij: Dood
De zopas overleden Nederlandse schrijver Gerrit Komrij, publiceerde ook jarenlang columns in Humo. Deze, uit 2003, vonden wij enigszins toepasselijk.
(Verschenen in Humo 3258, op 11 februari 2003)
’t Enige mooie aan doodgaan is dat het je maar één keer overkomt. De eenmaligheid is uitdagend genoeg om er naar te verlangen, en definitief genoeg om ervoor terug te deinzen. ‘Ik word altijd kwaad als ik doodga,’ zei iemand – ik weet waarachtig niet wie – op zijn sterfbed, en het lijkt me een geschikte synthese van de twee kanten van de doodsmedaille, noodzaak en onwil. Je moet vooral niet te grondig oefenen in doodgaan.
Ik heb mijn leven lang momenten gekend dat ik het niet de moeite waard vond verder te leven. Hevige aanvechtingen om er een eind aan te maken, fluorescerende visioenen van open graven bij nacht, auditieve suggesties van rammelend gebeente en klepperende doodkistdeksels, de gewaarwording van versnelde hartslag en grijs nevelwaas. Ik vraag me af of de momenten talrijker zijn geworden of enkel heviger.
Het graf is uitnodigender dan ooit, de hartslag sneller, het vurenhout van de kist blanker, het verlangen sterker. Heviger werd ook het terugdeinzen. Vroeger beschouwde ik de dood als een boze meneer, een lastpak die de pret kwam bederven, nu treft zijn grijns mijn nieren en ingewanden en voel ik me uitgeleverd aan zijn schrikgedaante. Het spel van afstoting en aantrekking werd ernst. Ik neem een aanloop om terecht te komen onder een aanstormende vrachtwagen of in het niemandsland achter de open balkondeur van een appartement op twintighoog en het is een stalen handschoen die mij op het laatst tegenhoudt, niet mijn wil, niet mijn eigen wil. Ik weet zeker dat ik mijn voornemen heb willen uitvoeren.
Mijn vuist is vol dodelijke pillen. Ik zit aan tafel voor een reusachtige beker met scheerling en barst in lachen uit. Een verwilderde, woeste lach. Niet omdat het belachelijk zou zijn te sterven, maar omdat het belachelijk is niet te sterven. Ik stoot de beker om en laat de pillen uit mijn hand vallen – zo nietszeggend is plotseling het onderscheid tussen doodgaan en het wachten op doodgaan.
Ik ben niet bang voor de dood, ik vind hem alleen overbodig. Bij een andere gelegenheid is het weer zijn onvermijdelijkheid die mij, springlevend, laat verstarren van angst. Mijn in frequentie of intensiteit toegenomen momenten van moedeloosheid maken onze verhouding almaar ingewikkelder. Hoe minder ik hem vertrouw, hoe meer ik naar hem verlang. Hoe meer hij mij afstoot, hoe minder ik het de moeite waard vind overeind te blijven.
Hoe meer ik leef, hoe minder ik te leven heb.
Ik steven op mijn dood af als een locomotief op een kopstation, zonder vaart te minderen. Ik ben de oudere die in de jongere de oudere ziet die straks weer de oudere zal zien in de jongere. De estafetteloop van de dood. De snelle opeenvolging maakt zelfs de vraag naar zin zinloos. Wind bestaat niet als het continu waait. De dood komt zo snel dat zelfmoord niets is dan gezichtsbedrog. Zo schielijk overvalt je de dood dat je beter alvast dood kunt zijn. Leven en dood zijn uitwisselbaar, net als lust en angst. De massale zelfmoord van de mensheid zal geen rimpel, geen haarscheur teweegbrengen.
Ik ben van weinig overtuigd, maar ik weet zeker dat ik niet de pechvogel zal zijn na wiens dood onmiddellijk het eeuwige leven zal worden uitgevonden. Een dezer dagen, een dezer seconden zal de dood me vermorzelen. Als ik er zelf mee wil uitscheiden, moet ik haast maken. Dat ik op steeds vertrouwder voet sta met de dood blijkt al uit het feit dat ik steeds gehechter raak aan het leven. Contrasten worden feller. Als ik in een onbewaakt ogenblik beweer dat ik graag in de achttiende of negentiende eeuw zou hebben geleefd, besef ik meteen dat ik dan ook al heel lang dood was geweest.
Een niet onbelangrijke bedenking, naar het me lijkt. Ik verraad ermee dat ik aan het heden, hoe smerig en laag en ongekunsteld ook, de voorkeur geef. Ik beken dat ik gretig leef. Ik geef toe dat ik zelfmoord beschouw als een repoussoir, als de lelijke vriendin die ik nodig heb om de bevalligheid van mijn leven te laten uitkomen. Manke, rottende bevalligheid! Ik zou er beter aan doen de zelfmoord te omhelzen.
Ik heb een ideaal dat aan mijn levenslust recht doet en aan mijn doodsverlangen. Het gaat aldus: ik leef dubbelop en prop elk uur vol met twee uur bezigheden. Ik loop bij wijze van ochtendgymnastiek zevenmaal om mijn huis, doorploeg een archief, ontvang delegaties, dobbel met engelen en schrijf een onsterfelijke alinea, beantwoord duizend brieven en red evenzovele drenkelingen, slorp wijn en gooi de glazen stuk, om aan het eind van de dag nog even het ravijn in te springen, gewoon omdat ik er zin in heb.
De dood als tussendoortje.
Het tijdstip van onze afspraak met de dood staat niet vast. Daarom denken we soms dat we geen afspraak hebben. Wat een illusie! Iemand die weet wanneer hij zal sterven, omdat de kanker het hem vertelt of een advocaat, voelt dat de dood het in hem al heeft gewonnen. Wat een illusie! Voor beiden, voor de mensen met en zonder vaste afspraak, is de dag van vandaag precies dezelfde.
Een jongen mag zich oud voelen en een oude man zich jong. Zelfbedrog staat vrij. Wie aan het moment van nu gelooft, kan ijskoud beweren dat de dood niet bestaat. Er zijn mensen die in de dood geloven, maar er niet aan denken. Dat is erg. Sommigen denken er altijd aan, maar geloven er niet in. Dat is erger. En dan dus het soort dat de dood ontkent. De dood gaf aanleiding tot een misselijke reeks religieuze en filosofische oprispingen.
Het leven is een lange aanloop naar het doodgaan. Het leven is een korte aanloop naar het doodgaan. Noem ze op.
Zandloper en strohalm. Lijdensweg en zeis.
Ik kan de dood niet anders zien dan als kale woestijnrat. Ik knik hem toe en hij knikt mij toe, zonder dat we elkaar speciaal begroetenswaard achten. Ik begin steeds meer op hem te lijken, als een hond op zijn baas. Hoewel zelfmoord in mijn geval tot heil van mijn omgeving zou strekken en van dag tot dag gewenster lijkt, heeft ze steeds minder zin, omdat de dood en ik al nagenoeg samenvallen. Ik dans en lach en loop redeloos achter mijn nog onvervulde verlangens aan, terwijl ik levende gestorven ben. Verzamel je minuten, stumper.
undefined
Humo-journalist Mark Schaevers geeft duiding bij het overlijden van Gerrit Komrij op Radio 1 »