BOEK★★★★☆
De gedichten van Stefan Hertmans verjaren niet, ze zijn eeuwig fris
In de biografie op zijn eigen website lijkt Stefan Hertmans al een jaar of tien overleden. Het laatste werk dat daar wordt vermeld, is een essaybundel uit 2011. In de boekhandel getuigen zijn romans ‘Oorlog en terpentijn’ (2013), ‘De bekeerlinge’ (2016), en ‘De opgang’ (2020) niettemin dat hij alive-and-kicking is. Deze week wordt hij trouwens 70. Door al het werk aan die romans, die hem in binnen- en buitenland grote roem bezorgden, was de romancier in het licht van de dichter gaan staan: van Hertmans verscheen in die romanjaren maar één bundel. Goed dus dat het verjaardagsgeschenk van zijn uitgeverij, een bloemlezing uit zijn gedichten, de spot weer op de poëet richt. Want dichters van zijn kaliber hebben we niet te veel.
De bloemlezer van dienst is collega-dichter Peter Verhelst. Een goede keuze, hoewel geen verrassende: Verhelst en Hertmans zijn vrienden, ze hebben al over elkaar geschreven, en ook hun gedichten zijn bevriend. De selectie van Verhelst begint met het gedicht ‘Aankondiging’ en eindigt met ‘Zoals je thuis tikt’, maar verder heeft hij zich van alfabet noch chronologie wat aangetrokken. Wat hem bekommerde, was dat hij die grote echokamer die de verzamelde gedichten van Hertmans voor hem vormen, op kleinere schaal kon nabouwen. En dat is gelukt: de muzikaliteit van de verzen, de beeldenrijkdom, het spel met een vast arsenaal van kernwoorden als ‘huid’, ‘bloed’ en ‘glas’, het komt in deze selectie allemaal tot zijn recht. De toon is met ‘vitale melancholie’ niet slecht samengevat: dat is de titel van het digitale programma waarmee Behoud de Begeerte op 16 april Hertmans’ 70ste verjaardag viert. Peter Verhelst vond de versregel ‘Wij waar geen eind aan komt’ de enig mogelijke titel voor zijn bloemlezing want, zo zegt hij, ‘daar gaat elk gedicht uiteindelijk over, een ik die met een jij (mens, dier, wereld, ding, gedachte) een wij probeert te vormen’.
Zonder het geturfd te hebben, gok ik erop dat in deze verzameling gedichten vaker een ‘je’ optreedt dan een ‘ik’. ‘Je’ is dan de geliefde, zoals in die knappe verzen ‘Ik draag je schaduw / als zwart ondergoed’, maar geregeld gebruikt de dichter ook voor zijn eigen ervaringen het veralgemenende ‘je’. ‘Mooie dagen zijn lastig / in een regenachtig land / Je wordt herinnerd / aan vergeten idealen’. Ook daarin kun je het door Verhelst gesignaleerde verlangen herkennen in een breder wij te willen opgaan.
Stefan Hertmans converseert voortdurend met andere kunstenaars – dichters, musici, schilders – en ook die omgang met de cultuurschat staat voor een ‘wij waar geen eind aan komt’. Wat hij nastreeft, zegt hij in een podcast die het Poëziecentrum recent met de jarige heeft gemaakt, is de complexiteit van onze levens doen glanzen, en zijn eruditie is daarbij een krachtig poetsmiddel. In die podcast noemt Hertmans zichzelf een strandjutter, en bij lectuur van deze selectie word je inderdaad altijd weer aangenaam verrast: zowat alles kan aanspoelen in deze gedichten. Het uitgangspunt kunnen mummies in Palermo zijn, iemands danspassen, onrijpe vruchten of bessen, rijp genoeg voor de inmaak.
Het rissen van de rode bessen / op een koele zomerdag, / met wind en zwarte wolken, / haar vingers blinkend van het sap,
denkt ze aan littekens en suiker, / bittere stengels, godendrank.
Gehoorzaam vult ze dan / de heet gespoelde glazen, / glas na doorschijnend rillenglas.
Ze zet het snikken in bokalen / zorgvuldig afgevuld / voor lange warme winters / op oude rekken van geduld.
Van de zowat achthonderd gedichten die Hertmans in boekvorm heeft gepubliceerd, hield Peter Verhelst er net geen tachtig over. Als we het hier bij één gedicht moeten houden, voor mijn part dan de bovenstaande verzen uit de bundel ‘Onder een koperen hemel’. Zo’n gedicht verjaart niet, het is eeuwig fris.