De grote sneeuwstorm van 1953
Vriestemperaturen in alle Amerikaanse staten en metershoge sneeuwval: ongeziene weersomstandigheden, daar aan de overkant van de oceaan. Bij ons moet het geleden zijn van 31 januari en 1 februari 1953 dat het nog zo fel winterde. Herlees hier een artikel over de Grote Sneeuwstorm, de zwaarste die ooit over ons land raasde.
(Verschenen in Humo 3465/5 op 30 januari 2007)
Alles is koud. De autosleutels, het grind, het krakende bevroren gras, de deuren, de deurbellen, de wind die dwars op de huizen staat. Het is de eerste kou in deze lamme winter van 2006-2007.
In de nacht van 23 januari zakte het kwik in de Oostkantons en op de Hoge Venen tot min tien, en ook overdag is het nog min vijf. Ernst Leyens (77) is net terug van een wandeling in het woud. Hans Croé (79) knikt dat ik binnen mag komen. Margarethe Esser (83) gaat de kasten langs op zoek naar een boek. Rosa Pemmers (88) telt in gedachten de huizen van het gehucht van toen. Karl Wirtz (88) zegt dat hij in die tijd boer en houthakker was. Adolf Schür (79) legt zijn pet naast zijn grove handen en wijst hoger dan de tafel.
Wat ze allemaal gemeen hebben, is dat ze de Grote Sneeuwstorm van 31 januari en 1 februari 1953 hebben meegemaakt: een wilde noordwester die een immense deken van sneeuw over Zuidoost-België trok, van Eupen tot Sankt Vith en van Luik tot Bastogne. Een storm ook die pas na áchtenveertig uur ging liggen. Volgens waarnemingen van het KMI is die blizzard van ‘53 de zwaarste die ooit over ons land is geraasd.
De allereerste berichten in Le Soir van maandag 2 en dinsdag 3 februari waren bepaald alarmerend. ‘Een sneeuwstorm van ongekende omvang en hevigheid heeft het hele Ardennengebied getroffen. Zaterdagmiddag is de storm opgestoken en pas maandagavond zijn de sneeuw en de felle rukwinden opgehouden. Het vliegveld van Saint-Hubert heeft zware neerslag gemeten en windsnelheden tot honderd km per uur. De stuifsneeuw heeft wegen in het niets doen verdwijnen en metershoge duinen opgeworpen die alle auto-, treinen busverkeer onmogelijk maken. Verschillende dorpen zijn afgesloten van de buitenwereld. Stroom, telefoon en postbedeling zijn lamgelegd en in sommige dorpen is er geen drinkwater. (...) In Sibret is een trein ontspoord, en militairen die de plaats van het onheil wilden bereiken, stonden tegenover een sneeuwmuur van 2,5 meter. (...) Wie erin slaagt de Ardennen en de Oostkantons te bereiken, waant zich niet langer in België maar in het Hoge Noorden.’
Hans Croé «Die zaterdagmiddag 31 januari was het droog en niks koud. Ik ben nog boodschappen gaan doen in Raeren en toen ik terugkwam, begon het licht te sneeuwen, maar wel met een felle wind erachteraan. ’s Avonds ben ik naar de Kappensitzung geweest, da’s de aanloop naar carnaval, dan komen de Bütteredner (tonredenaars, red.) hun burleske verhalen vertellen, dan wordt er gezongen en gedanst, en gedronken natuurlijk, en met die vierhonderd man in de feestzaal hebben we het geraas daarbuiten niet gehoord.»
Adolf Schür «Van bij het begin joeg er een felle wind achter die sneeuw aan, van dwarrelende vlokken was geen sprake, het was een storm, een sneeuwjacht, dat schoot daar horizontaal over de velden, dat floot en huilde hier tussen de huizen.»
Croé «Toen we in de vroege uurtjes van dat carnavalsfeest naar buiten stommelden, wisten we niet wat we zagen, heel de weg lag onder een dik pak sneeuw. De mensen van Herbestal konden hun wagens nog amper vinden, die auto’s staken in een méter sneeuw! Die carnavalisten zijn dan met mij mee geploeterd tot aan onze boerderij, daar konden ze zich wat opwarmen en de nacht doorbrengen.»
Schür «Normaal zie je hier een holle weg voor de boerderij, maar toen ik zondagmorgen naar buiten keek, was die helemaal volgesneeuwd, een laag van wel twee meter hoog. Het was 1 februari, dan vieren we hier het feest van de Heilige Brigitta, en dan komen ze van de wijde omtrek bidden dat het vee gespaard zou blijven van ziektes en sterfte. En op zo’n feestdag zit de kerk elk jaar afgeladen vol met boeren en boerinnen en boerenkinderen, maar die zondag waren alleen de pastoor en een handjevol boeren tot in de mis geraakt, en die stonden daar witbestoven naar mekaar te gapen, alsof ze een persoonlijke heldendaad hadden verricht.»
Croé «Zondagmorgen was het erg! Aan onze boerderij waren grote hopen sneeuw bijeengewaaid, duinen van wel vier à vijf meter hoog, en die versperden heel de weg van Eynatten naar Raeren. Voor de kameraden van Herbestal zat er niets anders op dan te voet naar huis te gaan, tien kilometer ver, en dat er een weg was naar dat dorp, dat kon je alleen maar vermoeden doordat je hier en daar nog wat huizen en bomen zag staan.»
Margharethe Esser «We wonen hier nogal afgelegen en hoog. En in ’53 moesten wij onszelf letterlijk uitgraven, een ‘kanaal’ spitten naar de grote weg naar Roetgen, maar ook die weg zat helemaal dicht. En de boeren hadden vroeger van die primitieve sneeuwruimers, achter een paardenspan sleepten ze een driehoek van drie boomstammen en daarop lag een plankier dat verzwaard was met zandzakken of stenen en met die driehoek werd de weg dan open-geploegd, maar dat lukte niet in ’53, de paarden zakten veel te diep weg in de sneeuw!»
Ernst Leyens «Overal in Küchelscheid lag de sneeuw opgezweept tot twee meter en hoger. Een weg schoffelen in die sneeuw, dat betekende zoiets als tunnels graven.»
Karl Wirtz «In Honsfeld waren er geen sneeuwruimers, en dus móésten alle mannen van het dorp meehelpen om de hoofdstraten vrij te maken. Jong en oud, boer, houthakker of gemeentebediende, je kreeg een schop en je kon beginnen. En dat ging heel systematisch. Je stond twee per twee, een rechtshandige naast een linkshandige, en zo tien man naast elkaar, onder leiding van een ploegbaas. Je werkte in lagen: als er twee meter sneeuw lag, schepten we die in acht ‘trappen’ weg, de eerste rij de eerste laag, de tweede rij de volgende, en zo tot alles weg was. En eerst maakten we de hoofdstraten vrij de weg naar Büllingen, de weg naar Losheimergraben en daarna begonnen we buiten het dorp, tot aan de gemeentegrens.
»Het was een volle dagtaak, je begon om acht uur, en je spitte met een middagpauze tot vijf uur ’s avonds. In alle dorpen uit de omtrek waren zo hele colonnes aan het spitten. Alleen in het woud konden ze meestal niet graven, daar lagen te veel omgeknakte bomen, daar is het leger moeten komen met bulldozers.»
Schür «Je had de sneeuwbergen moeten zien toen alles geschoffeld was: die reikten tot aan de eerste verdieping van de huizen, tot bijna aan de kruinen van de bomen!»
Croé «Wij wandelden niet meer door dat open landschap van de Hoge Venen, wij stapten tussen witte muren waar we niet overheen konden kijken!»
Leyens «Zo moet het ongeveer geweest zijn in de Eerste Wereldoorlog. Wij liepen door ons dorp, en we kwamen mekaar tegen in die smalle loopgraven.»
Wirtz «Op straat zag je niet al te veel mensen meer. De postbode was de enige die zich naar de afgelegen boerderijen begaf. Met zijn schoudermantel die hij voor het gezicht kon houden bij hevige sneeuw, en met zijn zwaarbenagelde bottines én prikstok om zichzelf houvast te geven.»
De grote sneeuwstorm van 1953 (2)
Alaska in de Ardennen
Le Soir, 5 en 6 februari. ‘Hierbij een korte en onvolledige lijst van dorpen die nog steeds van de buitenwereld zijn afgesloten: Commanster, Krewinkel, Küchelscheid, Luzery, Manderfeld, Marvie,Mont,Ortho,Sibret,Thommen, en verder alle dorpen en gehuchten van de kantons Malmédy en Sankt Vith. Er wordt met man en macht gewerkt om de wegen weer vrij te maken, maar soms raken zelfs de bulldozers niet door de chaos. In de omgeving van Freyr rijdt de postbode rond met paard en slee. In Eupen en Bastogne hebben werklieden ‘tranchees’ gegraven naar de winkels die nog open zijn. (...) Men waant zich niet langer in de Ardennen, maar in het midden van Alaska!’
Croé «Twee, drie dagen is alles hier potdicht geweest. We konden geen kant meer op.»
Esser «De melkwagen kon niet meer komen, we moesten de kitten op een slee zetten en tot in het dorp trekken, drie kilometer ver.»
Eyens «Küchelscheid ligt op 550 meter hoogte en heeft de laagste temperaturen van België. Geen wonder dus dat we vijf dagen van de bewoonde wereld afgesloten zijn geweest. De vijfde dag is het leger hier geraakt: met een stoomlocomotief met zo’n ijzeren stootplank op de buffers om de sneeuw weg te ruimen.»
Rosa Pemmers «Via die spoorweg zijn de bakker en de slager ook tot in Küchelscheid geraakt. Ze waren met de micheline gekomen, een klein dieselrijtuig voor 20 personen met vooren achterin een stuurpost. Het leger had die opgevorderd, want eigenlijk kwamen hier alleen nog militaire goederentreinen voorbij.»
Esser «En natuurlijk hebben we de eerste dagen zonder stroom gezeten. Dat gebeurde toen regelmatig, dan stak je maar weer de petroleumlampen aan.»
Schür «Er was dagenlang geen stroom, dat zou nu een drama zijn, met al die diepvriezers en melkmachines, maar toen melkten ze nog met de hand. En de tankwagen van de melkerij kon natuurlijk niet tot hier komen om de melk op te halen, dus ontroomden ze de melk en maakten ze er boter van, de mensen waren toen veel zelfstandiger. Nu zouden ze vloeken, waar blijft de stroom, waar blijft de sneeuwruimer van de gemeente?! Want ja, de mensen zijn gewend aan licht en warmte, en aan een sneeuwruimer die begint te vegen als er twee uurtjes sneeuw is gevallen.»
Esser «Had mijn man nog geleefd, dan had hij van Reinartzhof kunnen vertellen. Dat was een gehucht met amper drie boerderijen, midden in het Hertogenwald. En geloof me dat het daar afgelegen was: in vroeger eeuwen woonde er een kluizenaar die zich over verdwaalde reizigers ontfermde. Mijn man is in Reinartzhof geboren, en in ’53 zaten ze daar compleet ingesneeuwd met zevenentwintig mensen. Rond die drie boerderijen waren sneeuwbergen bijeengewaaid met ontwortelde en afgeknapte bomen erin, die mensen dachten dat ze daar nooit meer weg konden, en omdat ze maar eten voor een week hadden, heeft één dappere boerenzoon dan een uitweg gezocht naar de bewoonde wereld. Die man is uitgeput in Eupen aangekomen, en van daaruit en vanuit Duitsland zijn dan redders per ski naar Reinartzhof vertrokken. Maar die noodhulp raakte onmogelijk door die woestenij van bomen en sneeuw, en uiteindelijk heeft het leger beslist een helikopter van Sabena in te zetten.» (Het gehucht Reinartzhof is in 1961 onteigend en afgebroken omdat men niet wilde dat er nog landbouwactiviteit was in de buurt van het drinkwaterreservoir van Eupen, jh)
Skiën op planken
Leyens «De volwassenen gingen niet werken, de kinderen gingen niet naar school, dat bracht toch iets van avontuur mee. Alleen de avonden waren nog stiller dan anders. Dan zat ik hier aan tafel met mijn ouders, de klok tikte, het vuur brandde, en vanuit het halfduister begon mijn grootvader dan maar weer weesgegroetjes en onzevaders te lezen. De rozenkrans, dat was het grote tijdverdrijf van toen.»
Wirtz «Wat deed je op die lange winteravonden? Wat zitten vertellen aan tafel en om halfnegen je bed in.»
Schür «Of kaarten met de andere boerenzonen uit de buurt. En paffen natuurlijk, het plafond was niet meer te zien van de rook!»
Leyens «Wie na vijf uur nog op straat kwam, kon maar hopen dat de maan op de sneeuw scheen, want straatverlichting had je niet. Een zaklamp? Daar was geen geld voor, dat was een ongekende luxe. Iedereen was arm, de oorlog was nog maar net voorbij. En je had de huizen moeten zien! Tijdens het Ardennenoffensief in ’44 is heel Küchelscheid vijf maanden lang geëvacueerd, en achteraf waren alle huizen één grote puinhoop. Eerst hadden de Amerikanen onze kolen opgestookt, dan ons brandhout, en toen dat op was, hebben ze de meubels, de deuren en de vloeren uitgebroken om ook dat hout in het vuur te gooien. Naar zo’n huis zijn wij moeten teruggaan, en er was money om ons te vergoeden, maar het was schrapen om rond te komen, voor iedereen. Dus die winter van ’53, dat was toch ontbering, hoor.»
Wirtz «Vijf dagen lang is er geen brood bezorgd. Ik herinner me dat enkele jongemannen op ski’s naar Büllingen zijn geschuifeld om daar een rugzak brood te gaan halen. Enfin, ski’s: dat waren dunne planken van de zagerij waar toevallig een krul in zat omdat de dennenboom op die plek ook een kromming had gehad. En die planken werden dan met riemen onder de bottines gebonden. Die ‘broodkoeriers’ waren ex-soldaten die tijdens de oorlog bij het Duitse leger hadden moeten dienen, en daar hadden ze toen voor het eerst ski’s gezien.»
Leyens «Het hielp dat je de oorlog had meegemaakt, dan kon je tegen een stootje. Ik zat tijdens de oorlog op internaat in Montenau en mijn ouders gaven me net genoeg geld mee voor de trein, twee keer veertien frank en verder geen zakgeld. Maar ik kon de verleiding niet weerstaan om door de week twee appels te kopen van één frank, en dan had ik geen veertien frank meer voor dat treinkaartje, en dan zat er niks anders op dan naar huis te stap pen, achtentwintig kilometer, zes uur marschieren! De eerste achttien kilometer over verharde weg, de laatste tien kilometer vanaf Sourbrodt dwars door het woud, op mijn eentje, met alleen het kraken van de takken en de sneeuw onder mijn voeten.
»Soms was er helemaal geen geld voor de treinreis, dan haalde mijn vader mij maandagnacht om halfdrie uit bed, dan at ik een snee brood met een glas water en dan was het weer zes uur marcheren naar Montenau. Als ik dat nu aan jonge mensen vertel, bekijken ze mij alsof ik een zot of een holbewoner ben.»
De grote sneeuwstorm van 1953 (3)
Iglo’s voor de kinderen
Le Soir, 10 februari. ‘De vier gehuchten van Manderfeld wachten nog op hun bevrijding, de beloofde bulldozer is nog steeds niet aangekomen. Er worden nu ook zeer lage nachttemperaturen gemeten, in Libramont vroor het min 22 aan de grond. In de meeste dorpen komt het verkeer weer op gang, maar auto’s en vrachtwagens kunnen mekaar zeer moeilijk kruisen op de smalle wegen die zijn uitgegraven in de sneeuw. Het bezoek van minister Segers aan de getroffen gebieden is afgelast vanwege de slechte staat van alle hoofdwegen.’
Schür «In de Oostkantons zijn de gehuchten rond Manderfeld het langst onbereikbaar geweest. Lanzerath ligt op 627 meter, en hier hebben we acht dagen geïsoleerd gezeten, tot een aannemer uit Büllingen ons is komen bevrijden met zijn bulldozer. Acht dagen van de buitenwereld afgesloten, voor België is dat toch een record.»
Pemmers «Zonder eten hebben we nooit gezeten. De mensen hier hadden altijd wat voorraad in huis voor het geval dat. In de kelder bewaarde je aardappelen, stenen potten met zuurkool, weckpotten met ingemaakte groenten en fruit, soms een tonnetje gezouten haring. En iedereen had bloem en meel in huis om brood te bakken. En anders pakte je wat gerst van de varkens, daar kon je gerstebrood mee bakken, of wat haver van de paarden, dan had je van die dikke haverkoeken.»
Wirtz «De kinderen amuseerden zich natuurlijk. Met sneeuwmannen en sneeuwballengevechten, maar ook met het uitgraven van holen in de grote bergen sneeuw die overal langs de straten lagen. Dat waren hun iglo’s, zeiden ze!»
Leyens «Er is toen dagen en dagen met de slee geroetsjt. Mijn vader was schrijnwerker, alle gezinnen in Küchelscheid hadden bij hem een simpele houten slee laten maken, en dan gingen de kinderen op een heuvel buiten het dorp staan en kwamen ze zo door de hoofdstraat en tussen de huizen gevlogen. Sleeën waren het enige wat je toen in de gracht zag rijden, auto’s of vrachtwagens waren nergens te zien.»
Croé «Nergens werd er zand of zout gestrooid, dus die geruimde wegen op de buiten, dat bleven spekgladde banen.»
Esser «Voor de smokkelaars kwamen die pakken sneeuw en die omgevallen bomen ook ongelegen, omdat ze de grens niet meer over raakten. Omdat wij nogal dicht bij de grens woonden, kwamen ze hier aan de deur kloppen: of ze hun koffie in onze schuur mochten verstoppen. Maar mijn man wilde dat niet, en later zagen we dat ze hun koffie in een hol hadden verstopt, een ‘grot’ die ze hadden uitgegraven in een sneeuwberg.»
Pemmers «Als het zo gesneeuwd had, dan was sterven en begraven worden wel een probleem. Normaal werd die kist getrokken door paard en kar, maar als er sneeuw lag, werd het paard voor zo’n driehoekige ‘sneeuwploeg’ gespannen en de kist op het plankier gebonden. En de familie liep dan zo goed en kwaad als het kon achter dat gehobbel aan, anderhalve kilometer tot aan het kerkhof.»
Wirtz «Bij ons werd de kist door dragers naar de kerk gebracht. En als het winterde en ze kwamen van een afgelegen boerderij, dan was dat een vermoeiend karwei. De mensen die dicht bij een kruispunt woonden, zetten dan stoelen langs de weg zodat de lijkdragers de kist even konden neerzetten en toch even rust konden nemen.»
Schür «In ons dorp hebben we in 1953 niemand moeten begraven, maar we hebben wel met andere doden in ons hoofd gezeten. Want via de radio wisten wij dat er tijdens de sneeuwstorm een verschrikkelijke stormvloed had plaatsgevonden in Holland. Dat daar toen zoveel boerenmensen zijn verdronken in die polders, dat zijn de mensen hier niet vergeten. (1 februari ’53 was ook de dag van de tragische watersnood in Nederland waarbij 1.836 mensen zijn omgekomen: het ging om dezelfde orkaan die over Noordwest-Europa trok, jh).»
Hert op de mesthoop
Le Soir, 19 februari. ‘Achttien dagen na de zware sneeuwstorm doet de dooi langzaam zijn intrede. De grote wegen zijn weer open, maar de secundaire wegen blijven zeer moeilijk berijdbaar vanwege de vele gladde bulten en kuilen. Men schat dat er nog steeds vijftig miljoen kubieke meter sneeuw ligt op de Hoge Venen. De houtvesters en jachtwachters zijn begonnen met het ramen van de schade aan het bosen wildbestand.’
Wirtz «In het woud zijn heel veel dennenkruinen afgebroken toen het ging dooien en die natte sneeuw op de takken begon te wegen. En in het dorp zijn toen nog schuren en huisdaken ingestort. Na 1953 zijn de mensen zelfs an-dere, steilere daken op hun huizen gaan bouwen, zodat de pakken sneeuw voortaan sneller omlaagschuiven en niet op het gebinte blijven wegen tot dat instort.»
Leyens «Ik werkte als secretaris op de houtvesterij van Eupen en in die winter van ’53 is er 120.000 kubieke meter bos verloren gegaan, omgeblazen door de wind of gekraakt onder het gewicht van de sneeuw. Dat zijn honderdduizenden bomen, alleen al in de regio Eupen! Wat de schade nog groter maakte, was dat het wild honger leed. Bij gebrek aan ander voedsel vraten ze de schors van de bomen, en zo kwam de zwam in dat hout en gingen die bomen er ook aan. Veel wild is dat jaar van de honger omgekomen.»
Eesser «Tegen valavond zagen we de everzwijnen, herten en reeën uit het bos komen en op ons erf naar voedsel zoeken. En in het dorp zeiden ze: strooi toch stro in het bos, geef dat wild toch iets te eten! Maar het was pas oorlog geweest, wij waren arm, wij strooiden zomaar geen stro in het bos! En dan zagen we de herten tot aan de mesthoop komen en daar de stropijlen tussen de stront wegtrekken, om toch maar íéts te kunnen eten!»
Wirtz «1953 was een extreem zware winter met al die sneeuw, maar in 1954 hadden we ook prijs! Toen heeft het in januari en februari weken aan een stuk gevroren, ’s nachts én overdag. ’s Nachts zakte het kwik naar min twintig, de boeren en de grafdelvers hebben het geweten: de vorst zat tot tachtig centimeter diep in de grond!»
Pemmers «En natuurlijk is er veel veranderd in die 54 jaar, maar het gebeurt nog regelmatig dat de stroom hier uitvalt. Met die storm van 18 januari zaten we hier twee dagen zonder; ik had geen tv en geen centrale verwarming meer en ik ben van de kou en de miserie twee dagen in mijn bed gebleven.»
Croé «Ik ben benieuwd of we dit jaar veel sneeuw zullen krijgen. Zo’n pak als in ’53, dat gaan we nooit meer meemaken. Ik ben 79, ik heb veel sneeuwwinters gekend, maar zo’n massa als toen: dat heb ik in heel mijn leven nooit meer gezien.»