De kleurrijke ervaringen van Onze 'Donkere' Man met de festivalbeveiliging
Het is inmiddels een bekend, doch triest beeld: de sterk opgeschroefde beveiligingsmaatregelen en staat van opperste paraatheid. Ook de Belgische festivals en evenementen voelden deze zomer de kater van de terreur van het afgelopen jaar. Onze Man ondervond (meermaals) aan den lijve hoe het is om met een 'verdacht' etnisch profiel rond te wandelen.
Hordes met wapperende papieren aankoopbewijzen drukken zich langs de beveiligingspoortjes. Net een stel ongeduldige cavia’s die zich tegelijk door hetzelfde gat in een houten tuinhek proberen te wurmen. Gereserveerd sta ik op een afstandje te wachten voor de ingang van het Sportpaleis te Antwerpen terwijl ik al geeuwend een blik op mijn horloge werp. Nog een uur. Tussen de cavia’s patrouilleren groepjes para's.
Verzonken in gedachten, kruist mijn starende blik die van één van de para's en blijft daar iets te lang rusten. De twee streng priemende hemelsblauwe ogen die terugkijken, bezorgen mij haast een existentiële crisis. ‘We zien onszelf pas in de objectiverende blik van de ander,’ aldus de Franse filosoof Jean-Paul Sartre. Enfin, ik besef plots dat ik - een getinte man met een volle baard en petje die af en toe schichtig op zijn horloge kijkt, nerveus staat te paffen alsof zijn leven er vanaf hangt en bovendien moederziel alleen naar een concert in het Sportpaleis lijkt te gaan - er haast komisch verdacht moet uitzien.
Snel wend ik mijn ogen af. Ik trek de laatste sigaret uit mijn verfrommelde pakje en schuifel ongemakkelijk en net iets te bewust van de manier waarop mijn armen langs mijn lichaam hangen, nog wat dichter tegen het ijzeren hek aan terwijl ik nerveus grinnik om de vreemde, maar tamelijk hilarische situatie. Het tafereel leent zich perfect voor een sketch van Mr. Bean. Denk aan de paradoxale situatie die ontstaat wanneer je onder een beveiligingscamera van een kledingwinkel loopt en je je plots zo bewust wordt van je eigen gedrag, dat je er alleen maar verdachter gaat uitzien. ‘Het bewustzijn is zelfbewust,’ schreef de eerder genoemde Fransman.
Nadat ik mijn derde sigaret met de hiel van mijn schoen heb uitgedrukt, haal ik een keer diep adem en loop zo ontspannen en nonchalant mogelijk terug naar de rij cavia’s. ‘Doe niet zo belachelijk, je hebt niets misdaan,’ spreek ik mezelf sussend toe. De zenuwen bekruipen me. Voorzichtig loeren mijn ogen weer richting de militairen. Verdorie, nu staan er twee paar priemende ogen dreigend mijn kant op te loeren.
De eerste stap die ik in de richting van de rij zet, is blijkbaar het startsein voor de veiligheidsdienst om in te grijpen. Go, go, go. Hoewel ik het al van mijlenver heb zien aankomen, schrik ik toch op het (onvermijdelijke) moment dat een koude hand mijn arm vastpakt. Plots waan ik me in een scene van de televisieserie ‘Homeland’: er staan opeens vijf para's om mij heen met hun vingers op de haan van hun automatische wapens.
‘Sir, do you speak Dutch?’
‘Ja.’
‘Ik ga u vragen of u even met ons wil meekomen’.
‘Oké,’fluister ik lichtelijk verward. De vijf escorteren mij uit de rij. De cavia’s kijken met afschuw mijn kant op en in mijn hoofd vindt er een kleine paradigmaverschuiving plaats: de veiligheidsdiensten staan hier niet voor mijn veiligheid, maar beschermen de anderen tegen mij.
‘Meneer, we houden u al een tijdje in de gaten en u gedraagt zich nogal verdacht. Wat bent u hier eigenlijk aan het doen?’
‘Nou, ik sta in de rij,’ stamel ik. Terwijl de woorden uit mijn mond komen, realiseer ik me dat die formulering wellicht als brutaal kan worden opgevat.
‘Ik ga u nu fouilleren,’ zegt de para.
‘Oké,’zeg ik, terwijl mijn gedachten afdwalen naar Rock Werchter een paar weken geleden, toen mijn collega’s met tassen vol computers en andere elektronica langs de beveiliging richting het persdorp sjokten en ik als enige moest achterblijven met mijn miezerige katoenen tote bag waar slechts een iPad in zat.
‘Veiligheid boven alles,’ denk ik met dichtgeknepen ogen, terwijl de handen van een kale spierbundel steeds dichter in de buurt van mijn schaamstreek komen.
Met een diepe zucht en een opgelaten gevoel neem ik uiteindelijk plaats op de perstribune. Ik werp een blik op mijn polsklokje. Nog tien minuten. Plots voel ik de priemende blik van de blonde Franse journaliste van middelbare leeftijd naast mij: ‘Êtes-vous un journaliste?!’