Kijktip'Raising a School Shooter'
De moeder van de Columbine-schutter getuigt: ‘Ik begon te bidden voor de dood van mijn zoon’
Vanavond kunt u op NPO2 kijken naar ‘Raising a School Shooter’, een documentaire waarin ouders van zogenaamde ‘school shooters’ hun verhaal doen.
Op 20 april 1999 richtten twee schutters een bloedbad aan op de Columbine High School in Littleton, Colorado. De moeder van één van hen, Sue Klebold, leeft intussen al bijna zeventien jaar met verdriet, schaamte en onbegrip. Enkele aren geleden verscheen ‘Het besef van een moeder’, het aangrijpende verslag van haar poging om in het reine te komen met het onbegrijpelijke: waarom sloeg haar veelbelovende zoon aan het moorden en waarom had zij die gruwel niet zien aankomen?
20 april 1999, 12.05 uur. Ik zat op kantoor in Denver en stond op het punt om te vertrekken naar een vergadering over beurzen voor studenten met een beperking toen ik het rode lampje op mijn telefoon zag flikkeren omdat er een boodschap was binnengekomen.
Ik luisterde gauw, voor het hoogst onwaarschijnlijke geval dat mijn vergadering was geannuleerd, maar de boodschap bleek van mijn man Tom. Zijn stem klonk gespannen, schor, dringend.
‘Susan, dit is een noodgeval! Bel me meteen terug!’
Meer hoefde hij niet te zeggen. Door de klank van zijn stem wist ik dat er iets met één van onze zonen was. Onze jongste zoon Dylan was op school, zijn oudere broer Byron was op zijn werk. Een ongeluk?
Toen ik Tom aan de lijn kreeg, schreeuwde hij meteen: ‘Luister naar de televisie!’ Hij hield de hoorn bij de tv, maar ik kon er niets van verstaan. Het joeg me angst aan dat wat er was gebeurd erg genoeg was om op televisie te komen. Mijn vrees van een paar seconden daarvoor dat er een auto-ongeluk was gebeurd, leek daarbij ineens te verbleken. Was het oorlog? Was ons land aangevallen?
‘Wat is er aan de hand?’ schreeuwde ik in de hoorn. Aan de andere kant van de lijn klonk alleen statische televisieruis waar geen touw aan vast te knopen was. Ten slotte kwam Tom weer aan de lijn, maar het leek wel alsof mijn normaal zo stabiele man gek was geworden. De woorden die hij er hortend en stotend uitgooide, sloegen nergens op: ‘Gewapende man... schutter... school’.
Ik moest mijn best doen te begrijpen wat Tom me probeerde te vertellen: Dylans beste vriend Nate had Tom, die thuis in zijn werkkamer zat, een paar minuten voordien gebeld met de vraag: ‘Is Dylan thuis?’ Zo’n telefoontje midden op een schooldag zou op zich al alarmerend zijn geweest, maar de reden voor Nates telefoontje was de ergste nachtmerrie van iedere ouder: op de Columbine High School, waar Dylan in zijn eindexamenjaar zat, liepen schutters rond die mensen doodschoten.
En er was meer: Nate zei dat de schutters zwarte regenjassen droegen die leken op de jas die wij voor Dylan hadden gekocht.
‘Ik wil jullie niet ongerust maken,’ had hij tegen Tom gezegd. ‘Maar ik ken alle leerlingen die zwarte jassen dragen en de enigen die ik niet kan vinden zijn Dylan en Eric. Ze waren vanochtend ook niet bij het bowlen.’
Mijn resolute, betrouwbare man klonk bijna hysterisch; zo had ik hem nog nooit gehoord. ‘Ik kom naar huis,’ zei ik, terwijl de paniek mijn ruggengraat verdoofde. We hingen op zonder afscheid te nemen.
Toen ik in mijn auto stapte, gingen mijn hersenen als een razende tekeer. Het kwam niet bij me op om de radio aan te zetten; ik kon de auto nauwelijks veilig op de weg houden. De enige gedachte die ik constant had terwijl ik de 41 kilometer naar huis reed was: Dylan is in gevaar.
Een vreemd afscheid
Tijdens het rijden praatte ik hardop tegen mezelf en begon ik onbedaarlijk te snikken. Analytisch als ik van nature ben, probeerde ik mezelf kalmte in te praten: ik had nog niet genoeg informatie. De Columbine High School was een heel grote school met meer dan 2000 leerlingen. Dat Nate Dylan niet had kunnen vinden in de chaos, hoefde niet per se te betekenen dat onze zoon gewond of dood was. Ik moest me niet door Toms paniek laten aansteken. Straks zou ik onze keuken binnenlopen en was Dylan onze koelkast aan het plunderen, en zou hij me ermee plagen dat ik zo overdreven reageerde.
Toch kon ik niet voorkomen dat mijn gedachten van het ene vreselijke scenario naar het andere raasden. Misschien wist niemand waar Dylan was, omdat hij was neergeschoten. Misschien lag hij wel gewond of dood in het schoolgebouw – misschien zat hij opgesloten of werd hij gegijzeld. Dat was zo’n akelige gedachte dat ik bijna geen lucht meer kreeg.
Maar ik voelde ook iets knagen in mijn maag. Ik was verstijfd van angst toen ik Tom Eric Harris had horen noemen. De enige keer dat Dylan echt in de problemen had gezeten, was hij in gezelschap van Eric geweest. Eén ding was zeker: Dylan kon geen geweer hebben. Tom en ik waren zo tegen wapens dat we overwogen uit Colorado te verhuizen na wetswijzigingen die het gemakkelijker maakten om verborgen vuurwapens te dragen.
En zo ging dat 41 lange kilometers door. De ene minuut werd ik overspoeld met beelden van een gewonde Dylan die om hulp schreeuwde en vervolgens weer met beelden uit gelukkiger tijden van Dylan als jongetje dat zijn verjaardagskaarsjes uitblies en zich gillend van de pret met zijn broer van de plastic glijbaan in het badje in de achtertuin liet glijden. Ze zeggen weleens dat je leven in een flits aan je voorbijgaat als je sterft, maar tijdens die rit naar huis was het het leven van mijn zoon dat zich als een film voor me afspeelde – en elk dierbaar beeldje was niet alleen hartverscheurend, maar vervulde me ook met radeloze hoop.
Die helse rit van 41 kilometer naar huis was de eerste stap in wat mijn levenstaak zou worden: in het reine komen met het onmogelijke.
Toen ik thuiskwam, ging mijn paniek in een nog hogere versnelling. Tom vertelde me in losse flarden wat hij wist: schutters op school, Dylan en Eric nog steeds niet terecht. Wat er ook aan de hand was, het was ernstig. Hij had onze oudste zoon Byron gebeld, die had gezegd dat hij meteen van zijn werk naar huis zou komen.
Ik was verbijsterd door het feit dat Nate had gezegd dat Dylan het bowlen had gemist. Hij was die ochtend ruim op tijd van huis gegaan en had afscheid genomen toen hij vertrok. Een vreemd afscheid.
Die ochtend was mijn wekker vlak voordat het licht begon te worden afgegaan. Omdat we wisten dat Dylan een enorme hekel had aan vroeg opstaan, hadden Tom en ik hem uit het hoofd proberen te praten dat hij zich zou inschrijven voor bowlingles om 6.15 uur. Maar Dylan had zijn zin doorgedreven. Het hele semester was het hem redelijk goed gelukt om op tijd op de baan te zijn – niet altijd, maar wel bijna. Toch moest ik de tijd in de gaten houden. Want al zette Dylan plichtsgetrouw zijn wekker, als hij ging bowlen moest ik hem meestal een keer extra onder aan de trap roepen zodat hij uit bed kwam.
Maar op de ochtend van 20 april was ik me nog aan het aankleden toen ik Dylan de trap af hoorde stommelen, langs onze gesloten slaapkamerdeur op de begane grond. Het verbaasde me dat hij al op en aangekleed was zonder dat ik hem achter de vodden had hoeven te zitten. Hij liep snel en leek haast te hebben om te vertrekken, ook al had hij tijd genoeg om nog wat langer te kunnen blijven liggen.
Ik keek om de slaapkamerdeur en riep: ‘Dyl?’ De rest van het huis was te donker om iets te kunnen zien, maar ik hoorde de voordeur opengaan. Vanuit het donker hoorde ik hem scherp en vastberaden ‘Doei’ roepen en vervolgens de deur stevig achter zich dichttrekken. Hij was al weg voordat ik de lamp in de hal aan kon doen.
Onzeker geworden liep ik naar ons bed en wekte ik Tom. Dylan had maar één woord gezegd, maar zijn stem had scherp geklonken, wat ik niet van hem gewend was – bijna spottend, alsof hij midden in een ruzie met iemand was betrapt.
Toen ik in onze keuken stond en de beetjes informatie die we hadden na het telefoontje van Nate in elkaar probeerde te passen, voelde ik me koud worden bij de herinnering aan de nare, harde vlakheid in Dylans stem toen hij die ochtend afscheid had genomen en het feit dat hij vroeg was opgestaan maar niet naar de les was gegaan. Als hij niet was gaan bowlen, waar had hij dan in vredesnaam gezeten?
De grond zakte weg onder mijn voeten toen de telefoon ging en Tom opsprong en de keuken in rende om op te nemen. Het was een advocaat. Tot op dat moment was ik vooral bang geweest dat Dylan in gevaar was – dat hij ofwel gewond was ofwel iets stoms had gedaan waardoor hij in de problemen zou raken. Nu begreep ik dat Tom ook bang was voor iets waarvoor Dylan misschien een advocaat nodig had.
Geen strafblad
Dylan was een jaar eerder in de problemen geraakt met Eric. Dat incident had ons de schrik van ons leven bezorgd: ons beleefde, georganiseerde kind, over wie we ons nooit zorgen hadden hoeven maken, had ingebroken in een geparkeerd busje en elektronische apparatuur gestolen. Daardoor had Dylan een proeftijd opgelegd gekregen. Hij was opgenomen in een Diversion-programma (alternatieve straf en begeleiding van jongeren die in de fout zijn gegaan, red.), waardoor hij geen strafblad had gekregen.
Iedereen had ons gezegd dat we het incident niet moesten opblazen: Dylan was een goede jongen en zelfs de beste pubers konden stomme dingen doen. Maar we hadden wel de waarschuwing gekregen dat elke misstap, zelfs scheerschuim op een trapleuning, zou leiden tot de tenlastelegging van een strafbaar feit én gevangenisstraf. Bij de eerste aanwijzing dat Dylan misschien in de problemen zat, had Tom dus contact opgenomen met een gerenommeerde strafadvocaat.
De advocaat, Gary Lozow, had met het politiebureau gebeld. Hij belde terug om Tom te vertellen dat het ondenkbare was bevestigd. Hoewel de verslagen elkaar tegenspraken, was er geen twijfel over dat er iets vreselijks aan de hand was op de Columbine High School en dat er schutters bij betrokken waren. Het Openbaar Ministerie had tegenover Lozow bevestigd dat ze Dylan ervan verdachten één van die schutters te zijn. De politie was onderweg naar ons huis.
Toen Tom ophing, staarden we elkaar vol afgrijzen en ongeloof aan. Zelfs de ergste scenario’s die ik tijdens de rit naar huis in mijn hoofd had afgespeeld, verbleekten bij de realiteit die nu opdoemde. Ik had me zorgen gemaakt dat Dylan in gevaar verkeerde of iets kinderachtigs had gedaan waardoor hij in de problemen was geraakt; nu bleek dat er mensen gewond waren geraakt door wat hij deed. Dit was echt. Dit gebeurde echt. En toch kon ik er met mijn verstand niet bij.
Tegen de tijd dat onze oudere zoon Byron thuiskwam, waren mijn bezeten pogingen om iets – wat dan ook – te doen opgehouden en zat ik aan het aanrecht in een theedoek te snikken. Toen Byron zijn armen om me heen sloeg, verloor mijn lichaam ineens alle kracht en brak ik, zodat hij me vooral overeind hield toen hij me omhelsde. Ik bleef maar zeggen: ‘Hoe kon hij dit nou doen? Hoe kon hij dit nou doen?’, zonder een idee te hebben wat ‘dit’ was. Ik kon gewoon niets anders dan machteloos huilen, ik was een lappenpop in de armen van mijn oudste zoon.
De politie kwam en ze haalden ons uit het huis, we moesten op de oprit wachten. ‘Waar zijn ze naar op zoek? Wat willen ze?’ bleef ik maar vragen. Uiteindelijk vertelde een agent ons dat ze ons huis doorzochten op explosieven. Het was voor het eerst dat we iets over explosieven hoorden. Meer kwamen we niet te weten, ook al smeekten we om informatie. Wat was er gebeurd? Hoe wisten ze dat Dylan een verdachte was? Hoeveel schutters waren er? Waar was Dylan? Was hij in orde? Niemand wilde ons ook maar iets vertellen.
Mijn tijdsbesef was verwrongen, zoals dat gaat in noodsituaties. Helikopters van de media en politie begonnen lawaaierig boven ons hoofd te cirkelen. We mochten ons huis alleen nog maar in onder politiebegeleiding. Als we naar de wc moesten, gingen er twee gewapende agenten mee die aan de andere kant van de deur op wacht bleven staan. Ik wist niet goed of ze ons beschermden of dat we verdacht werden. Beide mogelijkheden vervulden me met afschuw: ik had in mijn hele leven nog nooit iets illegaals gedaan en het was nooit bij me opgekomen om bang te zijn voor mijn eigen zoon.
Terwijl de middag verstreek, bleven wij ijsberen op de oprit. In mijn hoofd was het één grote chaos. Uiteindelijk vertelde de rechercheur die de leiding had dat hij ons afzonderlijk wilde ondervragen. Tom en ik wilden maar al te graag meewerken – misschien konden we iets doen om licht te helpen werpen op wat er gebeurde.
Mijn verhoor vond plaats op de voorbank van de auto van de rechercheur. Nu kun je je dat niet meer voorstellen, maar tijdens dat verhoor dacht ik echt dat ik de hele ellende nog recht kon trekken, als ik maar kon uitleggen waarom alles wat ze over Dylan dachten onjuist was. Ik realiseerde me niet dat een nieuwe fase in mijn leven van start was gegaan. Ik dacht nog steeds dat de orde in de wereld zoals ik die had gekend, hersteld kon worden.
Wapens en explosieven
Ik drukte mijn trillende handen tegen elkaar aan om ze tot rust te brengen. Ernstig en intimiderend kwam de rechercheur meteen ter zake: hadden wij wapens in huis? Was Dylan geïnteresseerd geweest in wapens of explosieven? Ik kon hem weinig vertellen waar hij iets aan had. Tom en ik hadden nooit geweren bezeten. Alle jongens in onze woonplaats kregen standaard een kindergeweer, maar wij hadden ons daar zo lang mogelijk aan onttrokken – en lieten onze kinderen handgeschreven veiligheidscontracten maken en ondertekenen voordat we ons gewonnen gaven. Tegen de tijd dat Dylan in de puberteit kwam, hadden de kindergeweren hun weg gevonden naar een plank in de garage met modelvliegtuigjes, G.I. Joe-actiepoppen en andere vergeten overblijfselen uit hun kindertijd.
Ik herinnerde me hardop dat Dylan een jaar eerder had gevraagd of ik voor kerst misschien een geweer voor hem wilde kopen. Dat verzoek had hij terloops gedaan en kwam onverwacht. Dylan wist dat ik fel tegen wapens ben. Ik schudde vastberaden mijn hoofd. ‘Ik zou niet weten waarom je een geweer zou willen hebben en je weet wat je vader en ik ervan vinden. Binnenkort word je 18, als je er echt één wilt, kun je het dan zelf aanschaffen. Maar je weet dat ik nooit een geweer voor je zou kopen.’ Dylan knikte toegeeflijk naar me en glimlachte. ‘Ja, ik wist wel dat je dat zou zeggen. Ik dacht: ik vraag het gewoon.’ Hij had niet aangedrongen en niet vijandig gereageerd toen ik zijn verzoek afwees. Het geweer kwam nooit meer ter sprake.
De rechercheur had nog een andere vraag: was Dylan geïnteresseerd in explosieven? Ik dacht dat hij vuurwerk bedoelde en ik antwoordde in alle eerlijkheid dat Dylan dat leuk vond. Toen had ik nog niets gehoord over propaan- of staafbommen, dus ik had geen idee wat de rechercheur me echt vroeg. Ik voelde me klein en bang op de voorbank van de auto van de rechercheur, maar ik was vastberaden zijn vragen volledig en naar waarheid te beantwoorden. Toen hij me vroeg of ik ooit catalogi of tijdschriften over wapens in huis had gezien, werd er in mijn geheugen iets wakker geschud. Er waren inderdaad een paar catalogi met geweren op het omslag met de post gekomen, in de stroom ongewenst reclamedrukwerk die we elke dag kregen. Dylan had één van die catalogi uit het oud papier gevist. Hij was op zoek naar stevige werklaarzen voor zijn grote voeten en in die catalogus stonden laarzen die hij leuk vond. Toen we hoorden dat ze zijn maat niet hadden, had ik de catalogus voor de tweede keer weggegooid. Uiteindelijk vond hij laarzen bij een legerdumpshop.
Ik had het gevoel alsof de rechercheur me veelbetekenend aankeek. Hebbes. Ineens werd ik defensief en onzeker, ik hoorde mezelf ratelen, ik probeerde die agent aan het verstand te brengen hoeveel folders er elke dag kwamen en waarom ik niet had gecontroleerd aan wie ze geadresseerd waren. Ik dacht dat hij het wel zou begrijpen als ik het maar uitlegde. Het drong niet tot me door – en dat zou nog een tijdje duren – dat het míjn versie van de werkelijkheid was die niet klopte. Toen ik uit de auto van de rechercheur stapte, voelde het alsof ik op het punt stond in ontelbaar veel stukjes te ontploffen.
We mochten nog steeds ons huis niet in, we waren doodsbang en verward. Het enige wat we konden doen was bidden voor onze zoon. Toen de schaduwen langer werden, ging de tijd langzamer. Tom en ik worstelden zacht fluisterend met onze onzekerheid. We hadden geen andere keus dan Dylans betrokkenheid te accepteren, maar we konden allebei niet geloven dat hij uit vrije wil aan een schietpartij had deelgenomen. Kennelijk was hij in contact gekomen met een crimineel of met een groepje criminelen die hem hadden gedwongen om mee te doen. Het leek ons zelfs een mogelijkheid dat iemand had gedreigd ons iets aan te doen en dat Dylan erin mee was gegaan om ons te beschermen. Pas maanden later zouden we weten hoezeer hij erbij betrokken was – en hoe groot zijn woede, vervreemding en wanhoop waren.
We wachtten buiten op de oprit, nog steeds in het ongewisse, en de uren gingen voorbij. De telefoon bleef maar overgaan. En toen zwaaide de glazen tochtdeur van ons huis opnieuw open. Ik kon de televisie horen die Tom aan had laten staan in onze slaapkamer; het geluid galmde in de lege kamers. Een plaatselijke journalist deed verslag van bij de Columbine High School.
Net als alle moeders in Littleton had ik gebeden voor de veiligheid van mijn kind. Maar toen ik de nieuwslezer hoorde zeggen dat er vijfentwintig doden waren (Naast de twee schutters, die ter plekke zelfmoord pleegden, bleken het er uiteindelijk dertien te zijn: twaalf leerlingen en een leraar, red.), veranderden mijn gebeden. Als Dylan betrokken was bij het verwonden of doden van andere mensen, moest hij gestopt worden. Als moeder was dat het moeilijkste gebed dat ik ooit in gedachten had uitgesproken, maar op dat moment wist ik dat de grootste genade waarvoor ik kon bidden niet mijn zoons veiligheid maar zijn dood was.
(Verschenen in Humo op 16 februari 2016)