BOEK★★★★☆
‘De stem’ is een boek volgens het boekje, een schoolvoorbeeld van goed vertellen
Een Joods gezin neemt een Somalische moslima in huis als au pair. Amal blijkt een begenadigd zangeres, doet mee aan talentenshow ‘De stem’, en zet het hele land op z’n kop wanneer ze bij haar eerste optreden haar abaja afwerpt en een strakke jurk onthult. In toespraken en krantenstukken manifesteert ze zich steeds prominenter als vrijheidsstrijdster voor onderdrukte moslima’s, wat haar op doodsbedreigingen en fatwa’s komt te staan.
Voor wie enigszins vertrouwd is met de recente Nederlandse geschiedenis is de verleiding groot om ‘De stem’, Jessica Durlachers vijfde na tien jaar ‘romanstilte’, als een sleutelroman te lezen. Durlacher is goed bevriend met de controversiële islamcritica Ayaan Hirsi Ali en maakte van dichtbij mee hoe zij doodsbedreigingen kreeg en moest onderduiken. Hoeveel van de werkelijke Ali zit in het personage Amal? Welke trekjes van Leon de Winter, Durlachers echtgenoot, zitten in Bor, de ‘schrijver en advocaat’ die zich in talkshows manifesteert als scherpe islamcriticus?
Al snel wordt duidelijk dat de sleutels niet passen, en dat het juist Durlachers bedoeling moet zijn geweest om haar particuliere geschiedenis op te tillen tot iets universelers. Gelukkig is het boek zo doeltreffend geschreven dat je die drang tot waarheidsvinding uiteindelijk laat varen. Hang die sleutelbos maar terug, en laat je meevoeren in een film die je steeds dieper de fictie in trekt. Want filmisch is het, zoals vaker bij Durlacher. Het is niet moeilijk je een meerdelige Netflix-bewerking voor te stellen, vanaf de explosieve proloog – een huwelijk op een dak in New York, waar ze getuige zijn van de aanslag op de Twin Towers – tot aan het longshot van het Capitool, waar Amal een ererol heeft bij de inauguratie van de nieuwe president, niet toevallig een vrouw.
De cirkel is rond, en daartussen zijn we mee gedenderd in een strak ingerichte plot, met precies gedoseerde vooruitwijzingen, een perfect gevoel voor timing en tactisch opgetuigde suspense. Het is een boek volgens het boekje, een schoolvoorbeeld van goed vertellen, waarbij het meer om het ‘wat’ gaat dan om het ‘hoe’, meer om effect en inhoud dan om stijl en stem.
Dat ‘wat’ is vooral de psychologische en minder de politieke inhoud, wat een goede keuze is. Door de afvallige moslima als zangeres op te voeren, verschuift Durlacher de aandacht van de politieke dimensie naar die van media en glamour. Zo vermijdt ze de valkuil van het dunnetjes overdoen van het ‘islamdebat’, en kan ze een intiemer, persoonlijker drama opvoeren: welke impact heeft de ondergedoken vrijheidsstrijdster op het gezin, op hun huwelijk, op de kinderen?
Toch wordt ‘De stem’ het sterkst wanneer de achtbaan even pauzeert en vertelster Zelda een stap opzij doet voor reflectie en introspectie, wat zorgt voor indringende passages met twijfel en tegenstrijdige gevoelens. Die laag van de roman laat zich niet zomaar in twee, drie zinnen navertellen: daar begint de literatuur. Is haar streven om rechtvaardig te zijn de prijs wel waard? Tegelijk schaamt de gutmensch in Zelda zich juist steeds weer voor zulke gedachten.
Dat is de psychologische verdieping die je in de plotgedreven, met dialoog overladen hoofdstukken weleens mist: de momenten dat de roman boven alle behagende vakkundigheid uitstijgt tot iets uitzonderlijks. Van mij hadden ze net iets talrijker en uitgebreider mogen zijn, de passages als deze, wanneer Zelda Amal aanbiedt bij hen te schuilen: ‘Ik moest er bijna van huilen, zo zeker wist ik dat we nu en hier een bedreigde vrouw zouden helpen onderduiken. Wachtte ik niet al mijn hele leven op zo’n kans? Boete voor de jaren in vrijheid, zonder oorlog, voor alles wat we niet hadden hoeven ondergaan, alles wat ze mijn grootouders en mijn vader hadden aangedaan en ons nog niet. Straf die we verdienden omdat we waren geboren.’