De Tand Des Tijds: 'Land of the Pharaohs' (Howard Hawks, 1955)
Humo presenteert: De Tand Des Tijds! In deze reeks waagt filmjournalist Erik Stockman zich één keer per week aan een rewatch van een grote klassieker, een geliefde cultfilm of een beroemde blockbuster. Waarbij onze man zich afvraagt: hoe heeft deze film de blikkerende hoektanden des tijds doorstaan? Vandaag: 'Land of the Pharaohs van Howard Hawks uit 1955!
U heeft het vast ook al eens meegemaakt. U herinnert zich één welbepaalde scène uit een film die u jaren geleden heeft gezien, maar voor de rest tast u volledig in het duister. De titel van de film, de namen van de acteurs, de plot: op die ene scène na bent u het allemaal vergeten. Op café valt u er af en toe uw maats mee lastig: ‘Ik heb als kind ooit een film gezien waarin een zeppelin door een sneeuwstorm naar het land van de vikings vliegt...
Maar ik ken de titel niet meer!’ (Antwoord: ‘The Island at the Top of the World’) Zelf zagen wij in onze vlegeljaren op televisie eens een film die zich afspeelde in het Egypte van de farao’s. En één tafereel uit die film maakte op onze kindergeest een enorme indruk: de tongloze priesters die zich geheel vrijwillig levend laten begraven. Maar uit welke film was die scène afkomstig? Dát was de vraag! Om het antwoord te vinden, zat er maar één ding op: systematisch alle historische epossen bekijken die zich situeren in het oude Egypte.
We hebben Elizabeth Taylor en Richard Burton mekaar het hof zien maken in ‘Cleopatra’, we hebben gegrinnikt met de overdreven stijfdeftige vertolkingen van Victor Mature en Jean Simmons in ‘The Egyptian’ van Michael Curtiz, we hebben genoten van de Italiaanse spektakelfilm ‘Nefertite, regina del Nilo’ en we waren gefascineerd door het kunstzinnige ‘Faraon’ van Jerzy Kawalerowicz.
Het zand kwam na verloop van tijd onze oren uit, maar het resultaat is wél dat we één en ander hebben opgestoken over de oude Egyptenaren: hadden we gewild, we hadden deze rewatch-review in ‘t Hiërogliefs kunnen schrijven. En bovendien hebben we de film uit onze vlegeljaren teruggevonden: het bleek te gaan om ‘Land of the Pharaohs’ van Howard Hawks, de grote western-regisseur die de Amerikaanse prairie in 1955 even inruilde voor de Egyptische woestijn. De film opent met de terugkeer van de farao (Jack Hawkins), die in het buitenland net een grote overwinning heeft behaald.
Duizenden figuranten in lendendoeken staan de in een luxe-draagstoel liggende farao aan de stadspoorten toe te juichen terwijl de blazers en de trommels van componist Dimitri Tiomkin tekeergaan: ah, dit is wat we cinema noemen! Wanneer de farao zijn echtgenote wil omhelzen (wat wil je: hij is drie maanden van huis geweest), beseft hij op de valreep dat hij nog vol zand hangt. Waarna zich tussen man en vrouw de volgende dialoog ontspint:
De farao: ‘I’m afraid to touch you because of the dirt of travel.’
De echtgenote: ‘Perhaps my Lord would care to remove the dirt?’
De farao: ‘An excellent idea!’
We geven grif toe dat Tarantino spitsere dialogen schrijft, maar persoonlijk krijgen wij maar niet genoeg van dit soort heerlijk dubbelzinnige jaren vijftig-dialogen. Nu hij rijk is, begint de farao ook aan zijn toekomst te denken, wat in het oude Egypte eigenlijk concreet betekent dat hij zijn reis naar het hiernamaals begint voor te bereiden. En dus geeft hij aan Vashtar (James Robertson Justice), een gevangen genomen architect, de opdracht om een ondoordringbare tombe te ontwerpen, waar hij in zijn tweede leven rustig van zijn schatten zal kunnen genieten.
Addertje onder het zand: zodra de tombe klaar is, zal ook Vashtar moeten sterven, ten einde het geheim te bewaren. ‘Maar zolang u aan de tombe werkt, krijgt u alles wat uw hart verlangt,’ zo stelt de farao zijn architect gerust. Waarop de stoïcijnse, tot een ander geloof behorende Vashtar: ‘Een mooi aanbod, vooropgesteld dat je in het hiernamaals gelooft.’ Het is in dit soort scènes dat ‘Land of the Pharaohs’ z’n ware smoel laat zien: dit is niet zozeer een avontuurlijk epos vol heroïsche slavenopstanden en kletterende zwaardgevechten, maar één lange, naar lijkwades riekende uitvaart waarvan de plot van begin tot eind is doordrongen van de Egyptische dodencultus.
De enorme piramide die Vashtar voor zijn meester ontwerpt, is een sterk staaltje van even sinistere als ingenieuze grafsteen-architectuur: wanneer de tijd daar is, zullen alle schachten en doorgangen in het bouwwerk via een soort hydraulisch systeem hermetisch worden verzegeld door neervallende stenen en binnenstromend zand. Macaber detail: opdat de precieze locatie van de sarcofaag geheim zou blijven, worden de binnenste kamers van de piramide afgewerkt door een tiental priesters van wie de tongen werden afgesneden, zodat ze er niks over kunnen vertellen.
In de achtergrond speelt nog een andere intrige: Nellifer, de ambassadrice van Cyprus die zich slinks heeft opgewerkt tot tweede echtgenote van de farao, heeft immers een hebberig oogje op de schatten van haar man laten vallen. De rol van Nellifer wordt vertolkt door de piepjonge en bijzonder wulps uitziende Joan Collins, wier spectaculaire décolleté en bijpassende rode doorkijksluier laten vermoeden dat de beruchte Hays Code, de in 1934 ingestelde zedelijke regelgeving waar elke Hollywoodfilm zich aan diende te houden, in 1955 aan invloed begon te verliezen.
Het tafereel dat we nooit zijn vergeten zit helemaal achteraan: in een scène die niet zou misstaan in een kortverhaal van Edgar Allen Poe, begeleiden Hamar de hogepriester (Alexis Minotis), Nellifer en de tongloze priesters de sarcofaag naar de grafkamer, waarna het ingenieuze mechanisme in werking wordt gezet en de piramide - eigenlijk één grote doodsmachine – voorgoed wordt verzegeld... terwijl het gezelschap nog binnen zit! De wanhopige kreten van Nellifer, de ijzingwekkende kalmte van Hamar en de tongloze priesters, het donderende geluid van de stenen die zich sluiten, het zachte ruisen van het binnenstromende zand... Het is een scène die ons zal achtervolgen tot in onze eigen sarcofaag.