Olympische tijdrit★★½☆☆
De tijdrit was een les in nederigheid, voor Wout, Remco én Michel
Twee medaillekandidaten, favorieten zelfs. Maar Wout van Aert noch Remco Evenepoel kwam ook maar in de buurt van eremetaal in de Olympische tijdrit. Een les in nederigheid. Maar voor wie?
‘Zijn koers, zijn parcours, zijn dag.’ José De Cauwer had duidelijk een grootse topprestatie in gedachten toen Remco Evenepoel van het startblok afbolde. ‘Alles perfect in orde’, had zijn kennersoog onmiddellijk gezien, en toen Evenepoel gezwind door de eerste bochten schuurde, was ook Michel Wuyts helemaal om: ‘Een streling voor het oog.’ In het opbod tussen beide commentatoren deed De Cauwer er vervolgens graag nog een schep bovenop: ‘Hoe is het mógelijk, zo op een fiets te zitten.’ Ik wist het niet. En toen moest Wout van Aert nog op de zijne kruipen.
Al snel bleek hoezeer beide commentatoren zich vergaloppeerd hadden. Halfweg hoorde ik hen al zeggen dat Evenepoel aan ‘een degelijke prestatie’ bezig was, al had hij wel nog een sterke finale in petto: ‘Hij eindigt als een fusee’, besloot Wuyts, weliswaar in de wetenschap dat de grote kanonnen dan nog hun opwachting moesten maken. Onder hen Van Aert, over wie hij opvallend minder hard van stapel liep: ‘Laten we het erop houden dat hij gematigd van start is gegaan.’
Na 10 km kwam Van Aert met de vierde tussentijd door, van Evenepoel was dan al geen spoor meer in de tussenstand. Toen dat begon door te sijpelen, trok Wuyts de conclusie die hem vooraf ook al tot terughoudendheid had kunnen aansporen: ‘Het is niet de beste Evenepoel die naar Tokio werd afgevaardigd, dat kunnen we nu wel stellen.’ Evenepoel eindigde uiteindelijk als negende, ‘verre van slecht op z’n 21ste, maar er werd meer verwacht, in de eerste plaats door hemzelf.’ Maar niet alléén hemzelf, natuurlijk. Mijn gedachten dwaalden af naar Simone Biles, de turnkampioene die een dag eerder bezweken was onder de druk: misschien moet er in de sportwereld wat minder verwacht worden.
Ook Van Aert - door Wuyts omschreven als ‘de man van wie zoveel verwacht wordt, de man die ook zoveel waarmaakt’ - kwam op geen enkel ogenblik in aanmerking voor eremetaal. ‘Dat ziet er niet koosjer uit’, kon Wuyts zijn ontgoocheling halfweg maar moeilijk verbergen. Van Aert werd uiteindelijk zesde, achter een handvol renners van wie er vier de Tour niet hadden (uit)gereden. De Tour, waarin de Belgische kampioen zelf zo had uitgeblonken, in de bergen, in de sprint, én in de tijdrit. ‘Het slachtoffer ook een beetje van zijn prestatiedrang’, noemde Wuyts hem, maar ook dat was niet eerlijk - weer dacht ik aan Biles.
Primož Roglič won de Olympische tijdrittitel, voor Tom Dumoulin. Twee ploegmaats van Van Aert, dichter kwam de (zelf)verklaarde Belgische topfavoriet niet bij het podium. ‘Ik zoek geen excuses, ik was gewoon niet goed genoeg’, leek Van Aert al snel over de ontgoocheling - mocht die er geweest zijn - heen. Blij was hij dat hij met met het zilver van de wegrit naar huis kan, al gaf hij toe op goud te hebben gerekend in de tijdrit: ‘Maar het zou stom zijn als ik zeg dat ik niet tevreden ben.’
Zo hoort het. Van zijn ploegmaat Dumoulin weet hij immers hoe funest topsport voor iemands mentale gezondheid kan zijn. In die zin was het wellicht veelbetekenend dat hij aangaf naar huis te hebben gesnakt, naar vrouw en kind. Niet ideaal voor nog die ene, laatste topprestatie. Maar wel iets om in het opbod van verwachtingen wat vaker rekening mee te houden. Misschien had Wuyts dus toch gelijk, toen hij zei: ‘Een tijdrit op een deftige manier becommentariëren is geen kattenpis.’