De wonderjaren: Daniël Termont
Als kind van woonwagenbewoners was Daniël Termont voorbestemd om de familiezaak in oud ijzer, tweedehandsauto’s en dito meubelen en huisraad over te nemen. Het lot besliste anders: hij belandde als drieëntwintigjarige in de politiek, en schopte het tot burgemeester van Gent.
'Maar ik heb mijn afkomst nooit verloochend,' aldus de bevlogen burgervader van de Arteveldestad. De Wonderjaren!
HUMO Wat zijn uw vroegste herinneringen?
Daniël Termont «Ik ben geboren in 1953 en ik heb de eerste jaren van mijn leven in een woonwagen gewoond. De Termonts waren scharenslijpers en leefden al generaties lang in woonwagens. Mijn grootouders bijvoorbeeld reden in hun jonge jaren met paard en kar in Gent en Mariakerke rond om potten en pannen aan huis te verkopen en messen en scharen te slijpen.
»Toen mijn ouders trouwden, kregen ze van mijn grootvader een woonwagen. Die stond op een terrein in Mariakerke, net buiten Gent. Daar stonden nog tientallen andere woonwagens van rondtrekkende handelaars, marktkramers en kermismensen. Ook de wagen van de familie Pfaff heeft daar een tijd gestaan, maar zij trokken in de zomer naar de kust om tapijten te verkopen. Jean-Marie, die even oud is als ik, heeft ook in dat woonwagenkamp rondgelopen, maar dat herinner ik me niet meer.»
HUMO Waren het avontuurlijke jaren?
Termont «We leefden vooral buiten: de wagens, die erg klein waren, dienden alleen om in te slapen. Mijn ouders en ik sliepen in dezelfde ruimte, er was gewoon geen plaats voor aparte slaapkamers. Op een gegeven moment heeft mijn moeder wel een stukje aan onze wagen laten bouwen, zodat we toch een aparte keuken en badkamer hadden. Maar stromend water was er niet: water moesten we dagelijks met jerrycans aanvoeren.»
HUMO Woonwagenbewoners heten een ruig volkje te zijn.
Termont «Tja, daar klopt toch iets van: er werd veel gedronken, en als ze het ergens niet over eens waren, gingen ze met elkaar op de vuist. Dat heeft toen een grote indruk op mij gemaakt. Ik kan me nog zo beelden voor de geest halen van dronken, razende mannen in ontbloot bovenlijf die elkaar met messen en rieken naar het leven stonden.
»In het woonwagenkamp sprak iedereen plat Gents of Bargoens, een dieventaal die vooral werd gebezigd als er politie in de buurt was of als er dingen werden besproken die anderen niet mochten horen. Ikzelf sprak ook een aardig mondje toen ik klein was, maar vandaag ken ik alleen nog maar een paar woorden: debieflikken betekent wegstoppen, een linkstichel is een verrader, en een poetetine is een knappe vrouw.»
HUMO Vochten uw vader en grootvader ook vaak?
Termont «Mijn grootvader heb ik nooit zien vechten, maar mijn vader wel. Hij dronk niet veel, maar als hij uitging, draaide het weleens uit op een handgemeen. Ik herinner me één zware vechtpartij, vóór een café in de wijk het Patershol. Ik was toen zes of zeven jaar.
»Mijn vader was buiten op straat met een andere man aan het vechten en het bloed stroomde van zijn gezicht, terwijl mijn moeder en ik stonden toe te kijken. Het was winter, en ik huilde van de schrik en bibberde van de kou. Toen mijn moeder aanstalten maakte om haar warme jas aan mij te geven, riep ik: 'Nee mama, niet gaan vechten!' (lacht)
»Vechten hoorde er gewoon bij. Ik zeg vaak dat ik al vechtend mijn weg heb moeten banen in het leven. Dat is een boutade, maar er zit een grond van waarheid in. Ik ging als tiener geregeld op de vuist. Toen ik zestien was, ging ik vaak met een groepje vrienden uit, en dan raakten we slaags met andere bendes. Maar ik heb nooit iemand in het ziekenhuis geslagen of zo.»
HUMO Hoelang hebt u in een woonwagen gewoond?
Termont «Tot ik vier was. Toen hebben mijn ouders een huis gebouwd in de Driepikkelstraat in Mariakerke. Vooral mijn moeder wou vermijden dat ik op school als ‘dat kind van de woonwagens’ zou worden bestempeld, of nog erger: dat ik voor zigeuner zou worden uitgemaakt. Dus wou ze dat we in een huis woonden vóór ik naar de lagere school ging.
»Achteraan hadden we een groot magazijn vol koopwaar. Mijn grootvader, die net als zijn vader en grootvader een rondtrekkende scharenslijper was geweest, was na de oorlog begonnen met het kopen en verkopen van oud ijzer, tweedehandsauto’s, meubelen en huisraad.
»Mijn vader heeft die zaak later overgenomen, en in die omgeving ben ik opgegroeid. Ik speelde in en rond het magazijn, maar ik hielp ook mee. Toen ik tien was, kon ik onze vrachtwagen perfect achterwaarts in de garage parkeren.
»Ik ging ook mee naar veilingen en openbare verkopingen. Mijn vader en grootvader trokken elke vrijdag naar de Vrijdagmarkt in Antwerpen, waar inboedels werden verkocht die door deurwaarders in beslag waren genomen, en in de schoolvakantie ging ik altijd mee. Mijn grootvader ging dan meestal op café kaarten, en ik mocht van hem op alle loten bieden.
»Het was al snel duidelijk dat ik ook commercieel talent had. Als stromannen de prijzen kunstmatig wilden opdrijven, had ik dat direct door en stopte ik met bieden. Daardoor dwong ik respect af bij doorgewinterde handelaars, en mijn vader en grootvader waren natuurlijk trots op mij.»
undefined