De wonderjaren van Michel Wuyts
Zo vredig als het landelijke Lovenjoel in de jaren vijftig en zestig was, zo hels kon het er thuis bij Michel Wuyts (54) toegaan.
Zijn jeugdjaren werden getekend door de manisch-depressieve psychose van zijn moeder. Pas nu, een halve eeuw later, kan de VRT-wielercommentator daar openlijk over praten. 'Na een opmerking in mijn schoolagenda wilde ze zich van het leven beroven: 'Daar ga jij een prijs voor betalen!' zei ze terwijl ze met haar handen vol pillen in de keuken stond.'
Michel Wuyts «Mijn moeder was manisch-depressief: periodes van euforie werden afgewisseld door depressieve dagen. Die gemoedsveranderingen hebben mijn hele jeugd bepaald, want ik heb altijd rekening moeten houden met haar mentale toestand. Hoe zal ze zich vandaag voelen? Hoe zal ze reageren op wat ik zeg of doe? Wat staat me vandaag weer te wachten als ik niet oppas?
»Ze was een uitzonderlijke vrouw: intelligent, ondernemend, flamboyant. Mijn vroegere chef-sport bij de VRT, Lena De Meerleer, had haar ooit eens ontmoet en zei me achteraf: 'Wat een fantastische moeder heb jij! Je had beter wat meer van haar gehad.' Ik ben daar toen niet op ingegaan, maar ik wist wel beter: m'n moeder beleefde toen een goede periode, en dan maakte ze altijd een goede indruk. Als ze depressief was, bleef ze thuis: alleen wij zagen dan hoe erg ze eraan toe was. Anderen zagen haar alleen als ze zich van haar beste kant kon tonen. Die mensen beseften niet dat wij thuis vaak door héél donkere periodes gingen.
»Als het goed ging, was mijn moeder heel zorgzaam: Ik denk niet dat een mens méér voor anderen kan doen dan wat zij heeft gedaan. Ik zeg vaak: ze heeft iedereen geholpen, behalve zichzelf.»
HUMO Hoe hielp ze anderen?
Wuyts «Toen bij mijn grootmoeder langs vaderskant op haar 56ste kanker werd vastgesteld, heeft ze haar in huis genomen. Bobonne had een kunstmatige urineleider en een stoma en ze leed veel pijn, maar mijn moeder heeft haar anderhalf jaar lang dag en nacht verzorgd, tot aan haar dood. Ze toonde toen een enorme mentale kracht en veel doorzettingsvermogen.
»Nog een voorbeeld: in haar eigen jeugd cijferde ze zichzelf weg. Ze moest gaan werken toen ze vijftien was, want ze was de oudste van vijf kinderen en er was een tweede inkomen nodig om het gezin te onderhouden. Ze deed het erg tegen haar zin: ze had heel goede punten en ze had liever doorgestudeerd, maar ze heeft naar haar ouders geluisterd en ze is in Brussel bij de RTT gaan werken.
»Een jaar of vijf later heeft ze haar vader, die op dat moment zelf zonder werk zat, daar een job bezorgd — en in de jaren zestig en zeventig nog tientallen andere mensen uit Lovenjoel. Die waren haar daar natuurlijk heel dankbaar voor. In hun ogen was zij een weldoenster. Soms leek ons huis wel een aanwervingsbureau: elke week stonden er wel mensen in de gang te wachten om te horen of mijn moeder hen aan een job bij de RTT kon helpen.
»Maar die mensen wisten niet wat zich bij ons binnenskamers afspeelde. Dat kónden ze ook niet weten, want mijn ouders hielden de schone schijn op: niemand buiten ons gezin was op de hoogte van onze problemen. In die tijd hield je die voor jezelf, zeker als het om geestesziekten of andere psychische aandoeningen ging. Weinigen gingen op zoek naar professionele hulp: die reflex was er nog niet in mijn kindertijd. En het enige wat onze huisdokter deed, was massa’s pillen voorschrijven: Temesta, librium, valium, slaappillen, pijnstillers...
»Mijn vader geloofde wel in een professionele aanpak. Hij heeft mijn moeder zelfs één keer zover gekregen dat ze naar een psychiater is gegaan, maar na één of twee consultaties vond ze dat ze daar geen baat bij had. 'Ik doorzag die man meteen,' zei ze achteraf. Eén advies heeft ze wel opgevolgd. Hij had haar gezegd: 'Het enige wat u kan redden is nieuw leven, mevrouw: een tweede kind.' Een klein jaar later werd mijn zus geboren, twaalf jaar na mij.»
HUMO Is uw moeder haar hele leven manisch-depressief geweest?
Wuyts «Haar ziekte was zeker voor een stuk genetisch bepaald, want mijn grootmoeder was ook manisch-depressief. Los daarvan heeft ze op vrij jonge leeftijd een aantal zware klappen te verwerken gekregen. Al mijn grootouders zijn in minder dan tien jaar tijd gestorven, en geen van hen is ouder dan 62 geworden. Haar broer is gestorven toen hij 40 was, en haar zus toen ze 39 was. Mijn moeder, die weinig kon incasseren en zich alles veel te hard aantrok, kon die opeenvolgende overlijdens emotioneel niet aan.
»Er zat wel een patroon in de veranderingen van haar gemoedstoestand. Als één van haar ouders of schoonouders op sterven lag, hield ze zich sterk, meestal als enige. Maar daarna volgde onvermijdelijk de weerslag. Toen mijn bobonne, stierf, de moeder van mijn vader, was ik elf jaar. Ik zie mijn vader na haar dood nog, wankelend van verdriet, de trap opgaan, ondersteund door mijn moeder. Maar een week later ging zij in bed liggen en kwam ze er de volgende zes weken niet uit — na elk sterfgeval was dat zo. Voor mij was dat dubbel traumatisch: ik zag niet alleen mijn grootouders één na één ziek worden, aftakelen en doodgaan, maar ik was er ook elke keer getuige van dat mijn moeder instortte. Dat was telkens het begin van een gitzwarte periode in huis.»