De zaak-Erik Wijmeersch: BOIC-dokter Renno Roelandt slaat keihard terug
Het montuur van zijn leesbril is gebroken, de glazen staan schuin op zijn neus. Heeft hij gevochten misschien? De ogen van dokter Renno Roelandt schieten vuur. Nee, hij heeft niet gevochten, maar het heeft niet veel gescheeld. Roelandt loopt al enkele weken op de toppen van zijn tenen.
Ex-sprinter Erik Wijmeersch heeft hem beticht van 'aanzetten tot dopinggebruik'. Geen geringe beschuldiging: Roelandt is commissielid van het wereldantidopingagentschap WADA, ondervoorzitter van het BOIC en voormalig voorzitter van de antidopingcommissie van de Vlaamse Gemeenschap - hij is hét gezicht van de dopingbestrijding in België. Maar vandaag slaat hij terug. Keihard.
Het volledige interview leest u vanaf dinsdag 21 oktober in Humo 3555.
Enkele opmerkelijke quotes
«Michielssens had nog een kleine verrassing voor mij: een perscommuniqué van mijnentwege, door hemzelf geschreven! Dat zou mijn verklaring zijn, na afloop van de persconferentie van Wijmeersch. 'Te nemen of te laten - part of the deal.'»
«Als voorzitter van de Vlaamse Antidopingcommissie heb ik aan het eind van de jaren negentig de rijkswacht getipt over een West-Vlaams dopingcircuit. Die gasten kwamen in uniform met mij praten. Even later waren alle deuren bij mij thuis met een koevoet uitgebroken. De maffia wist dat ik had gesproken.»
«Laat ik maar eens een veer op mijn eigen hoed steken. Ik heb in drie levensbedreigende situaties accuraat opgetreden. In 1996, op de Spelen van Atlanta, gaat Dominique Monami in shock: verregaande uitdroging na een tennismatch in de hitte. Twee uur later was ze opgeknapt. Nog in Atlanta krijgt Jörg Weissig, de trainer van onze roeiers, een hartaanval in het Olympisch dorp. Ik loop een Olympisch record om op tijd bij die man te zijn, en ik sleur hem erdoor. En ik red een vrouw op stage in Lanzarote, maar daarover geef ik geen details.»
«Ten eerste: ik heb Bongelo niks ingespoten. Ik was daar aanwezig als waarnemer, niet als dokter. Ik had zelfs mijn tas niet bij me. Ten tweede: op dat wereldkampioenschap komt Joeri Jansen naar me toe, met vijf middelen om in te spuiten. Vier van de vijf ken ik niet - Spaanse en Italiaanse producten. 'Nee,' zeg ik, 'dat kan ik niet doen.' Ik beweer níét dat het doping was, maar ik wilde eerst met zijn vaste dokter overleggen. Die man bleek ook niet op de hoogte te zijn. Na het wereldkampioenschap verschijnt er een stukje in Het Laatste Nieuws, ondertekend door Maarten Michielssens, waarin Belgische atleten zich anoniem beklagen over de medische staf. Pas later heb ik vernomen dat Michielssens en Jansen intiem bevriend zouden zijn.»
«Maar goed, u wilde weten waarom ik dit jaar niet als ploegdokter naar Peking ben meegegaan. Philippe Rogge, de delegatieleider, kent Johan Bellemans - orthopedisch chirurg - al langer: ze hebben nog samen gezeild. En ik mocht mee als genodigde. Prima. Ik heb een privépraktijk: ik kan het mij niet veroorloven om zes weken mijn boetiek te sluiten. Als lid van de raad van bestuur verdien ik geen cent, in tegenstelling tot Bellemans en dokter Van Grinsven. En ik was het moe. Neem het van mij aan: onze atleten zijn niet heiliger dan de anderen.»