De zaak-Mawda: doofpotoperatie van het jaar. Over de dood van een peuter en de listen van de politie
2018 was het jaar waarin het 2-jarige Koerdische meisje Mawda Shawri na een wilde achtervolging stierf door een politiekogel. Over wat zich precies heeft afgespeeld in de nacht van 16 op 17 mei, bestaat veel onduidelijkheid. Journalist Michel Bouffioux, die de opnames van de politieradio kon raadplegen, beschrijft een pijnlijke doofpotoperatie: ‘De procureur-generaal van Bergen is formeel: iederéén zou met het blote oog hebben kunnen vaststellen dat het om een kogelwonde ging.’
'De man in de centrale onderbreekt de schutter: 'Ons gesprek wordt opgenomen. Hoe minder hierover bekend raakt, hoe beter''
In de nacht van woensdag 16 op donderdag 17 mei, even na twee uur, haalt een agent van de wegpolitie van Bergen de trekker van zijn dienstpistool over. Enkele minuten later sterft een meisje op het koude asfalt van een snelwegparking. Mawda heeft geen schijn van kans: de kogel is dwars door haar hoofd gegaan. Ze bevond zich in de laadruimte van een witte bestelwagen, samen met haar ouders, haar broertje, haar oom en een twintigtal andere mannen en vrouwen, op zoek naar een toekomst.
In de dagen na het tragische incident probeert iedereen de verantwoordelijkheid door te schuiven. Jan Jambon (N-VA), op dat moment vicepremier en minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken, zet in zijn eerste reactie de toon. Van een politiekogel wordt niet gerept, Mawda is het slachtoffer van mensensmokkelaars. N-VA-voorzitter Bart De Wever doet er nog een schepje bovenop: ‘Hoe tragisch de dood van een kind ook is, je moet de verantwoordelijkheid van die ouders in beeld durven te brengen.’ Verbijsterend is het eerste procesverbaal van de politie, waarin staat dat de vluchtelingen het meisje tijdens de wilde rit als menselijk schild uit de bestelwagen hielden, en ermee dreigden haar naar de achtervolgende politievoertuigen te gooien. De verklaring voor haar dodelijke verwondingen? Haar hoofd was ‘als stormram gebruikt’ om een ruit van de bestelwagen in te beuken.
Ook nadat is gebleken dat Mawda door een politiekogel om het leven is gekomen, wordt naarstig naar excuses gezocht. De bestuurder van het busje, dat door de Naamse wegpolitie met valse nummerplaten werd opgemerkt op een snelwegparking, zou onverantwoorde risico’s hebben genomen en de achtervolgende politieagenten in gevaar hebben gebracht. De procureur des Konings van Bergen verwijst naar het spectaculairste voorval van de hele rit: een onverwacht manoeuvre van de bestelwagen bij de afrit ter hoogte van Sambreville, waardoor een politiewagen licht in aanraking kwam met een ander voertuig. ‘De agenten stonden dus erg onder stress,’ klinkt het verontschuldigend.
Uit de opnames van gesprekken over de politieradio en getuigenissen van betrokken agenten blijkt echter een heel ander verhaal. Zo getuigt een politieagente die aan de achtervolging deelnam, dat de overbeladen bestelwagen met bijna dertig mensen aan boord ‘niet sneller dan 100 kilometer per uur kon rijden’. Geen razende dodenrit dus, maar een kansloze vlucht over de nachtelijke snelweg. Bovendien was de agent uit Bergen die het schot loste niet eens aanwezig bij het incident aan de afrit: zijn wagen sloot zich pas in de laatste minuten aan bij de achtervolging.
Tot dan toe hebben de vier voertuigen van de Naamse politie een veilige afstand bewaard: ‘De hoofdinspecteur had ons opgedragen om niets te ondernemen omdat er een kind aan boord was.’ De afritten van de snelweg worden bewaakt, de Franse politie rolt spijkermatten uit aan de grens, de situatie is dus onder controle.
Ter hoogte van de afrit bij Obourg krijgen de achtervolgers versterking van een voertuig van de wegenpolitie van Bergen. En dan gaat alles heel snel. De agent die de trekker heeft overgehaald, zegt later dat de bestelwagen 90 reed, zijn collega houdt het op 60 of 70 kilometer per uur. Tegen die snelheid overbrug je de afstand tussen Obourg en de parking van Maisières, waar het busje met de dodelijk gewonde Mawda uiteindelijk tot stilstand zou komen, in twee of drie minuten. De agenten uit Bergen, die op de pechstrook klaarstaan, rijden de snelweg op en gaan vóór de bestelwagen rijden om die te dwingen te vertragen. Ze hebben die avond al een ‘jacht op illegalen’ achter de rug die op niets is uitgedraaid, en handelen veel nerveuzer dan hun collega’s uit Namen. De agent die aan het stuur zit, opent zijn raampje en toont zijn dienstwapen. ‘Het was niet geladen,’ verklaart hij achteraf. ‘Ik wilde de bestuurder van de bestelwagen alleen duidelijk maken dat het menens was.’
Tevergeefs: het busje vertraagt niet en dreigt op de politiewagen in te rijden. Die moet uitwijken, waardoor het vluchtende voertuig opnieuw vooroprijdt. Maar de agenten uit Bergen zijn vastbesloten om de bestelwagen te doen stoppen. Ze halen een tweede keer in, nu aan de linkerzijde, en de agent aan de passagierskant haalt zijn wapen tevoorschijn. ‘Mijn collega draaide zijn raampje omlaag,’ verklaarde de bestuurder later, ‘en zette zijn pistool op scherp. Ik vroeg me af wat hij aan het doen was, want in plaats van de man aan het stuur te bedreigen, richtte hij zijn wapen op de deur van het busje.’ De schutter beweert later tegen het Comité P dat hij zijn pistool níét onmiddellijk op scherp had gezet, en dat hij eerst ‘naar de bestuurder van het busje had geroepen dat hij moest stoppen’. Maar zijn partner spreekt dat tegen: ‘Er is niets geroepen, dat weet ik absoluut zeker.’
Om 2.02:53 wordt het schot gelost, om 2.03:17 rijdt het busje de parking van Maisières op. Dat weten we zo precies door de opnames van de radioberichten tussen de centrale en de voertuigen van de Naamse politie. Wanneer er een knal weerklinkt, vraagt iemand in de centrale: ‘Wat is dat?’ Een agent in één van de wagens antwoordt: ‘Ze hebben het raampje aan de rechterkant stukgeslagen.’ ‘Weet je dat zeker? Was het geen schot?’ Om 2.03:10 antwoordt een agent ter plaatse: ‘Dat kan ik niet met zekerheid bevestigen, ik heb alleen gezien dat er iets uiteenspatte.’ Ook in de andere wagens van de Naamse wegpolitie hebben ze het gehoord: ‘Ik keek naar mijn collega en zei: ‘Er wordt op ons geschoten.’ En: ‘Ik herken de knal van een vuurwapen. Ik ben zeker van wat ik heb gehoord.’
undefined
undefined
'Het verdict van de wetsdokter: 'De hypothese dat een kogel uit een vuurwapen een rol speelde bij het overlijden van het kind, kan worden verworpen'' Foto: Amir en Ali Shawri, de ouders van Mawda, met hun zoontje Mohamad
Per ongeluk
De fatale tussenkomst van de agenten uit Bergen heeft mogelijk veel korter geduurd dan twee of drie minuten. Volgens de getuigenissen van de andere agenten hebben ze om 2.00 of 2.01 uur de achtervolging ingezet bij Obourg, maar in de radio-opnames worden ze pas om 2.02:19 voor het eerst vermeld door een hoofdinspecteur in Namen, dus 34 seconden vóór de knal. Achteraf beweert de hoofdinspecteur dat hij zich niet precies herinnert waar de collega’s uit Bergen in actie zijn gekomen. Hij voert ook aan dat de bestelwagen weigerde te vertragen en ‘meermaals’ probeerde hen in te halen. ‘Meermaals’, in amper twee tot drie minuten of minder?
De schutter beweert dat het om een ‘ongeluk’ gaat: hij mikte op één van de banden van het busje, dat plots naar links uitweek. ‘Om een aanrijding te vermijden gaf mijn partner een ruk aan het stuur, precies op het moment dat ik de trekker overhaalde.’ Zijn collega aan het stuur verdedigde die versie tegenover het Comité P: ‘Ik ben ervan overtuigd dat hij niet de bedoeling had om een schot te lossen.’ Maar toen hij die fatale nacht rond 2.25 uur telefoneerde naar een officier bij de wegenpolitie van Henegouwen om die op de hoogte te brengen van de feiten, klonk hij heel anders: ‘Ik had hem nog gezegd niet te schieten!’
Bovendien legde hij ook tegenstrijdige verklaringen af over de plotse ruk naar links van het busje waardoor het schot zou zijn afgeweken. Op één moment bevestigt hij die, in een andere verklaring luidt het: ‘Ik kan niet zeggen of de bestelwagen zijn manoeuvre naar links al had ingezet op het moment van het schot.’ En nog iets: vóór het dienstpistool van de wegpolitie, een Smith & Wesson, kan worden afgevuurd, moet de eerste kogel van het magazijn in de kamer worden geladen om het op scherp te zetten. De schutter moet het pistool daarvoor met twee handen bedienen, wat onmogelijk per ongeluk kan gebeuren.
Bloed op dashboard
Op de parking van Maisières komt het busje tot stilstand, omsingeld door de politiewagens. De portieren gaan open, de op elkaar gepakte vluchtelingen stromen naar buiten. Eén man schreeuwt in paniek: het is de vader van Mawda, met het bebloede lichaam van zijn dochtertje in zijn armen. Hij roept: ‘Please, ambulance! Please, ambulance!’ Hij wordt overmeesterd en moet samen met de andere migranten op het asfalt gaan zitten, terwijl de agenten proberen het meisje te reanimeren. Geen van de inzittenden van het busje blijkt gewapend. Intussen zijn de twee agenten uit Bergen ook gearriveerd. In de chaos kunnen ze de bestelwagen – met andere woorden: de plaats delict – uitgebreid en ongehinderd bestuderen. Ze stellen vast dat de banden niet geraakt zijn, noch het portier aan de zijkant. De agent die aan het stuur zat, merkt dat een raampje rechts vooraan stuk is, en dat er bloed op het dashboard zit.
Het levenloze meisje ligt nog steeds op het asfalt. Midden in haar gezicht is een diepe wonde te zien en er zit een gat in haar achterhoofd waar de kogel eruit is gegaan. Toch legt niemand het verband met het schot dat alle achtervolgers hebben gehoord. Om 2.43 uur, dus 41 minuten na de fatale knal, meldt een officier van de gerechtelijke politie van Bergen ter plaatse officieel aan het parket dat er een kind is overleden. Pas om 2.50 uur voegt hij eraan toe dat er een schot is afgevuurd in de richting van het busje, ‘maar op dit moment is niet bekend waar de kogel is ingeslagen’. Tien minuten later meldt hij hetzelfde aan de federale gerechtelijke politie van Doornik: ‘Een agent van de wegpolitie zou zijn pistool hebben gebruikt.’
Maar dan neemt zijn relaas een onwaarschijnlijke wending. Er zouden twéé schoten zijn afgevuurd: ‘Eén door een agent en één door een onbekende. Momenteel wordt van de veronderstelling uitgegaan dat een inzittende van de bestelwagen geschoten heeft.’ Dat is absurd: op dat moment zijn de migranten al gefouilleerd en is het busje uitgekamd, en nergens is een wapen aangetroffen. Bovendien heeft geen enkele getuige in de andere wagens een tweede schot gemeld.
De officier van de federale gerechtelijke politie van Doornik neemt het nieuws dat één van zijn collega’s heeft geschoten ernstig en treft enkele belangrijke maatregelen. Het pistool moet in beslag worden genomen, de technische recherche moet erbij worden gehaald en de omgeving moet worden afgezet. Hij wil ook het Comité P op de hoogte brengen, het externe orgaan dat toezicht houdt op de politiediensten. Het Comité P moet officieel door de gerechtelijke autoriteiten worden ingeschakeld, dus hij belt het parket op. Maar daar meent magistraat Pierre Marleghem een beter idee te hebben: hij adviseert de officier eerst contact met een wetsdokter op te nemen, zodat die het meisje, dat intussen door de hulpdiensten is meegenomen, kan onderzoeken op schotwonden. Om 4.10 uur slaagt hij erin de wetsdokter te bereiken. Om 4.45 uur belt die terug met zijn conclusies. Opvallend: de wetsdokter is niet zelf ter plaatse geweest, maar heeft de noodarts opgebeld die het kind de eerste zorgen heeft toegediend. Zijn verdict: ‘De hypothese dat een kogel uit een vuurwapen een rol speelde bij het overlijden van het kind, kan worden verworpen.’
De officier van de gerechtelijke politie van Bergen die opperde dat het meisje door de vluchtelingen zelf was doodgeschoten, stelt die nacht een rapport op met een nog vreemdere theorie: ‘Tijdens de achtervolging werden de autoruiten ingeslagen met het hoofd van een kind, en deden de inzittenden alsof ze het meisje naar de politievoertuigen zouden gooien. De toegediende slagen hadden een schedelletsel en het overlijden van het kind tot gevolg.’ Die absurde bewering, die later ook in de pers opduikt en daar de aantijgingen voedt dat de migranten zelf verantwoordelijk zijn, is nergens op gebaseerd. Geen enkele van de agenten in de achtervolgende auto’s heeft zoiets zien gebeuren. Eén van hen benadrukt zelfs dat het raampje werd ingeslagen met een koevoet. De officier van de gerechtelijke politie van Doornik, die de zaak van het begin af niet lijkt te vertrouwen, gaat later het lichaam van het meisje in het lijkenhuis onderzoeken, en ontdekt ‘geen enkel spoor van slagen of van snijwonden door gebroken glas’. Ook de procureur-generaal van Bergen, die het autopsierapport kon inkijken, is formeel: iedereen zou ‘met het blote oog’ hebben kunnen vaststellen dat het om een kogelwonde ging.
Intussen is het vijf uur ’s ochtends en heeft de officier van de gerechtelijke politie de hypothese van een politiekogel van tafel geveegd in zijn verslag. De agent die Mawda heeft doodgeschoten en de collega die bij hem in de auto zat, mogen beschikken. Ze hebben drie uur hun gang mogen gaan op de parking in Maisières en zijn niet formeel ondervraagd. Ze keren terug naar hun eenheid voor een kop koffie, waar de schutter rond zeven uur te horen krijgt dat hij naar huis mag: hij zal zijn wapen zonder gevolg terugkrijgen. Zijn chef adviseert hem nog om een proces-verbaal op te stellen van gewapend verzet tegen zijn persoon.
De dag breekt aan, het is 17 mei, de zaak ontploft in de media. Het parket van Bergen blijft de hele dag vasthouden aan de mantra: ‘Wat we alvast kunnen uitsluiten, is dat de verwonding veroorzaakt werd door een kogel die door de politie zou zijn afgevuurd.’ Het onderzoek richt zich op dat moment nog op ‘de in hechtenis genomen personen’, de migranten dus. De ondervraging van de betrokken agenten is geen prioriteit. Maar dan, om zes uur ’s avonds, begint de autopsie van het meisje. Al na een halfuur belt de aanwezige onderzoeksrechter naar de inspecteur van de gerechtelijke politie die het onderzoek leidt: de verwondingen van het slachtoffer stroken niet met de hypothese van schedelletsel door slagen op het hoofd, maar wijzen op een schot uit een vuurwapen. Om acht uur, bijna een etmaal na de feiten, wordt het Comité P eindelijk ingeschakeld. De volgende ochtend wordt de schutter ingerekend en wordt zijn pistool opnieuw in beslag genomen. Pas die namiddag wordt hij voor het eerst ondervraagd. Het duurt nog tot 22 mei voor de procureur-generaal van Bergen het resultaat van de autopsie officieel bevestigt: ‘Het overlijden van het kind is wel degelijk veroorzaakt door een politiekogel.’
Gestolen goederen
Eind mei publiceert Laurent Kennes, de advocaat van de schutter, een verklaring in naam van zijn cliënt. Hij benadrukt dat de man pas na de interventie zou hebben vernomen dat er migranten in het busje zaten. ‘Zijn collega en hij werden op de hoogte gesteld van een achtervolging op de snelweg richting Frankrijk. Over de reden van de interventie kregen ze niets te horen. Het ging om een kleine vrachtwagen: niets deed vermoeden dat zich mensen in de laadruimte bevonden.’ Lees: als hij dat had geweten, had hij niet geschoten.
Ook de schutter beweerde tijdens het onderzoek dat hij op het moment dat hij de trekker overhaalde, dacht met gangsters te maken te hebben die op de vlucht waren met gestolen goederen. ‘We kregen alleen te horen waar de bestelwagen was en in welke richting hij reed. Niets wees erop dat het om migranten ging. Voor mij waren het dieven. Er zaten enkel ruiten in de bestuurderscabine en aan de achterzijde, aan de zijkant kon je niet in het voertuig kijken. Alleen tijdens een inhaalmanoeuvre dacht ik even iemand te zien, een man.’
Die versie werd echter al op de eerste dag van het onderzoek van het Comité P tegengesproken door de agent die aan het stuur zat: ‘De centrale had ons gesignaleerd dat onze collega’s een busje vol illegalen achtervolgden, en dat we moesten uitkijken omdat er migranten in de laadruimte zaten. De boordradio stond keihard, het was duidelijk verstaanbaar. Toen we dat hoorden, heb ik nog tegen mijn collega gezegd dat we geen risico’s zouden nemen. Luister maar naar de opnames van de gesprekken met de centrale.’
Die opnames van de radiogesprekken tussen de politiewagen uit Bergen en de centrale van Henegouwen zijn dus van cruciaal belang voor het onderzoek. Maar er zitten wel meer rare kronkels en ‘onhandigheden’ in het dossier-Mawda: die opnames… bestaan niet. Toen het Comité P ze wilde opvragen, kreeg het te horen dat ze door een ‘technisch probleem’ niet waren gelukt. Een probleem waarvan de Naamse centrale blijkbaar geen last had, want hun gesprekken zijn wél opgenomen.
Wat de agenten uit Bergen in de auto van hun operator in de centrale te horen kregen, is dus verloren gegaan. Maar diezelfde man is wel te horen in een opgenomen telefoongesprek dat om 3.29 uur heeft plaatsgevonden, dus na het fatale schot. Op dat moment bevindt de schutter zich op de parking van Maisières. De operator vraagt hem of zijn schot iets te maken kan hebben met de dood van het meisje. De agent antwoordt: ‘Euh, ik denk het niet, nee. Ik heb naar de wielen geschoten. Ik denk van niet.’ Hij wil nog even doorgaan met zijn ontboezemingen, maar zijn collega in de centrale onderbreekt hem: ‘Ons gesprek wordt opgenomen. Hoe minder hiervan bekend raakt, hoe beter.’