Dead Can Dance in Koninklijk Circus
Kunnen aflijvigen met de heupen wiegen? Over die vraag hoeft Dead Can Dance niet na te denken. Het Australische duo slaat een brug tussen gothic, new age en diverse etnische tradities. En ook live weet het zijn publiek, na ruim 45 jaar, nog steeds in opperste extase te brengen.
Tijdens de vroege eighties was Dead van Dance één van de sterkhouders van het Britse 4 AD-label. Dat het gezelschap toen in één adem werd genoemd met Cocteau Twins, was geen toeval: beide bands beschikten over een zangeres die in staat was duizelingwekkend hoge kathedralen te bouwen met haar stem. De vocale technieken van Liz Fraser en Lisa Gerrard waren zwaar beïnvloed door Le Mystère des Voix Bulgares, een platenreeks van het vrouwenkoor van de Bulgaarse staatsradio, die in 1975 het Westen bereikte dank zij de Franse etnomusicoloog Marcel Cellier. Toen het hippe 4 AD de opnamen tien jaar later oppikte, bleken ze plots ook bij een indiepoppubliek gretig aftrek te vinden.
Begrijp daaruit niet dat Dead Can Dance zich laat leiden door oppervlakkige modes of trends. Lisa Gerrard en Brendan Perry, twee multi-instrumentalisten uit Melbourne, maken sowieso muziek die zich moeilijk laat categoriseren. Gregoriaanse gezangen, Oriëntaalse mantra’s, klanken uit de Balkan, Afrikaanse polyritmiek: ze hebben het allemaal opgeslorpt en gefilterd, om uit te komen bij een meditatieve, vaak etherische sound die nergens mee te vergelijken valt. Naar zijn eigen zeggen wil Dead Can Dance bij de luisteraar ‘oeroude instincten wakker maken’. Daartoe put het zowel uit sacrale als profane tradities.
Tegelijk zijn Gerrard en Perry zeker niet wars van pretentie. Soms lijkt het alsof ze zich een beetje boven de rest van de mensheid verheven voelen. Het krioelt op hun platen van de verwijzingen naar klassieke mythologie, waardoor die vaak iets weg hebben van cultuurhistorische verhandelingen. Brendan Perry is, behalve een dandy op jaren, een gesjeesde academicus die over ieder onderwerp waar hij over schrijft minstens twintig boeken heeft gelezen. U zult hem dus niet gauw, met een vuvuzela in de aanslag, op een voetbaltribune aantreffen. Lisa Gerrard, in Brussel gekleed in iets dat het midden hield tussen een lange witte bruidsjurk en het gewaad van een Grieks-orthodoxe priesteres (mocht zulks al bestaan), begint dan weer op een volslanke operadiva te gelijken. U begrijpt: dit is geen stel dat je op café uitnodigt voor een gezellig potje kleurenwiezen.
Sinds zijn scheiding van tafel, bed en continent leidde Dead Can Dance jarenlang een sluimerend bestaan, maar met ‘Anastasis’ uit 2013 pakten de kernleden de draad weer op en momenteel toeren ze, voor het eerst sinds jaren, weer door Europa. In een uitverkocht Koninklijk Circus traden ze aan met een zeskoppige band, die het onlangs verschenen ‘Dionysus’ merkwaardig genoeg links liet liggen. Het verleden mag dan een plek zijn waar het duo nog zelden met vakantie gaat, dit keer putte Dead Can Dance veelvuldig uit platen als ‘Spleen & Ideal’, ‘Within the Realm of A Dying Sun’, ‘The Serpent’s Egg’ en ‘Into the Labyrinth’, die één voor één uit de jaren tachtig en negentig dateren. Eigenlijk hebben Gerrard en Perry altijd al amodieuze muziek gemaakt. Wellicht verklaart dat waarom ze de tand des tijds zo goed heeft doorstaan en een op zichzelf staand universum vormt.
undefined
Op het podium lag de nadruk niet alleen op percussie en keyboards, maar bracht Dead Can Dance ook een exotisch instrumentarium in stelling. Brendan Perry beroerde regelmatig een bouzouki, terwijl Lisa Gerrard als vanouds met vilten hamertjes de snaren van een yangqin (een Chinese citer) bewerkte. In ‘Labour of Love’ dacht je een Byzantijns strijkersensemble en in ‘Xavier’ jubelende trompetten te ontwaren, maar die kwamen helaas uit een doosje.
Beide spilfiguren wisselden elkaar af achter de microfoon en dat deden ze elk in hun eigen stijl. Brendan Perry manifesteerde zich als een bedachtzame, naar Scott Walker neigende crooner (zie ‘Anywhere Out of This World’, ‘The Carnival Is Over’ of ‘Amenesia’). Lisa Gerrard van haar kant beschikte nog altijd over een door merg en been snijdende sirenenstem die, Bianca Castafioregewijs, van op afstand moeiteloos ruiten kan doen sneuvelen. Zodra zij, enkel begeleid door een elektronische drone, één van haar onwereldse litanieën aanhief, hielden de aanwezigen collectief hun adem in. Tijdens classics als ‘Sanvean’, ‘The Host of Seraphim’ of ‘Cantara’ veranderde de zangeres in een sjamane die, in een zelfverzonnen taal, emoties losmaakte waar je, zoals een uitgekauwde gum, niet meteen blijf mee wist.
Het rockverleden van Dead Can Dance kwam bovendrijven in het stuwende ‘Avatar’ en het uit zijn titelloze debuut gelichte ‘In Power We Entrust the Love Advocated’. Als Perry te keer ging op een elektrische gitaar, waren The Cure nooit veraf. In het obscure ‘Bylar’ zwalkte de groep, waarin Robert Perry (broer van) zich van zijn veelzijdigste kant toonde, tussen folk en liturgische muziek. Lisa Gerrard schitterde nog solo en a capella in ‘The Wind That Shakes the Barley’, een Iers rebellenlied uit de achttiende eeuw, het met invloeden uit Noord-Europese joiks gelardeerde ‘Dance of the Bacchantes’ en het barokke ‘The Promised Womb’. Brendan Perry trok tijdens de bissen dan weer de aandacht naar zich toe met het van Tim Buckley geleende ‘Song to the Siren’ en liet het concert zachtjes uitdoven met ‘Severance’.
Dead Can Dance staat al lang niet meer in het brandpunt van de belangstelling, maar naar de geestdriftige reacties van de oudere jongeren in het Koninklijk Circus te oordelen, is hun aanhang nog niet geslonken. Dat een cultband er, zonder compromissen te sluiten, in slaagt zich meer dan vier decennia te handhaven, dwingt zonder meer ontzag af. Conclusie: van de Doden niets dan goeds.
undefined