Dit waren ook de sixties (3): zeldzame eeuwelingen
Sinds 1 januari 2015 zijn er voor het eerst sinds mensenbestaan meer dan tweeduizend 100-plussers in België, namelijk 2001. Vorig jaar waren er nog 1890. Het verschil met de jaren zestig is hemelsbreed.
In februari was ik toevallig bij een eeuwelingenviering in een rusthuis. Bewoners en personeel hadden zich in de cafetaria rond het feestpodium met de eeuwelinge en haar familie geschaard. De 100-jarige kreeg een ‘kroon’ opgezet en ontving ook een ‘gouden’ halsketting, zijnde een snoer met vergulde fototaferelen uit haar leven. Na de speech, de bloemen en de geschenken werden honderd witte duiven losgelaten op de parking en begon de receptie. Kleinschalig en bescheiden, niemand van de buitenwereld heeft ervan geweten.
Die tanende belangstelling is al veel langer ingezet. Rond de eeuwwisseling maakte ik een reeks over hoe honderdjarigen hun land en leven hadden zien veranderen, en de dochter van een 102-jarige vroeg zich toen kregelig af waarmee journalisten eigenlijk bezig waren. Haar moeder had een heel leven de Gazet van Antwerpen gelezen en toen ze de 100 haalde, belde de familie vergeefs de krantenredactie; er werd geen reporter gestuurd omdat ‘een eeuweling niks bijzonders meer was’.
Zo is dat. Wil een eeuweling nu nog de krant halen, dan moet hij op z’n minst pc en Skype kunnen hanteren.
Tussen 1960 en 1970 kreeg je voor het vieren van een eeuweling alle kranten op de stoep. En in minstens twee kolommen mocht de verslaggever voluit de jubeltoon aanheffen. Dat er ‘een overrompelende belangstelling’ was, dat er ‘een opperbeste stemming’ heerste, en dat ‘de dreunende feestmarsen van de harmonie fel werden toegejuicht’. Het was ook geen feestelijk gebeuren, maar een ‘buitengewoon feestelijk gebeuren’, er was sprake van ‘een feeststemming van de grote dagen’ met triomfbogen, bevlagde huizen, spandoeken en gelegenheidsspreuken. Ja, werkelijk: ‘Door het feestcomité was geen inspanning onverlet gelaten.’
undefined
Dat laatste komt uit het verslag van de viering van Melanie Tisson (foto) (Gazet Van Antwerpen, 13 maart 1961), een verslag dat als typevoorbeeld kan dienen. Eerst schetst de reporter het profiel van de feesteling: bescheiden afkomst, eenvoudig huisje, een typische volksvrouw (‘rad van tong en altijd dag en nacht gewerkt’). Dan wordt aangestipt ‘welke krachttoer het is om 100 te worden’, zeker gezien haar leven: de jonge kinderarbeid, het vroege verlies van de gesneuvelde echtgenoot, het alleen wonen, en ook de recente valpartij ‘waarvan zij zich schitterend herpakte dankzij de liefderijke zorgen van haar drie dochters’.
Dan volgt een gedetailleerde beschrijving van de feestelijkheden zelf. Zaterdagavond is er de serenade van de drie plaatselijke muziekmaatschappijen, ‘het gebulder van 100 kanonschoten’ en de versiering van haar ‘feestwijk’ met lampenslingers, 250 dennenboompjes, een prachtige triomfboog en de spreuk ‘Hier schijnt de zon voor onze Melanie Tisson’. Zondag is het ‘plechtige dankmis met Te Deum’, gevolgd door een plechtige ontvangst op het gemeentehuis en de ondertekening van het guldenboek.
Uit die krantenverslagen spreekt maar één conclusie. Zo oud worden was een benijdenswaardige prestatie die slechts voor enkelen was weggelegd. Het was als een eindstreep halen die de meesten niet eens wisten liggen. Nu is heel oud worden banaal en beladen met problemen: mobiliteit, medische zorgen, thuishulp of zorgcentrum, het zijn allemaal kwesties die om een oplossing vragen in een maatschappij die zich bijna dagelijks om de vergrijzing bekreunt.
Stel daar Rosalie Peeraer uit Zoersel tegenover. Zij kreeg in 1961 een sleep notabelen over de drempel: niet alleen haar eigen burgemeester, twee schepenen ‘en de voltallige gemeenteraad’, maar ook de burgemeesters van Oostmalle, Westmalle, Pulderbos ‘en andere omliggende gemeenten’. Op hun beurt gevolgd door een senator uit Lier, een ‘sterke afvaardiging’ van de rijkswacht en zelfs de gewestelijke ontvanger van de belastingen.
undefined
'De eeuweling was een monument, Net zoals de kerk of de watermolen: daar kon je een ansichtkaart van kopen'
undefined
In dat gezelschap van vooraanstaanden werd doorgaans ook het ‘vaste’ geschenk van het vorstenpaar overhandigd, een zilveren bonbonnière met de gegraveerde initialen van Boudewijn en Fabiola. Ook gemeentebesturen hadden hun specifieke cadeau, want in meerdere verslagen is sprake van ‘een prachtige zetel’. Zo’n 100-jarige leidde al een zittend bestaan, maar blijkbaar was het geen probleem om daar nog eens feestelijk aan herinnerd te worden. In Zoersel wordt zelfs de wens geuit dat de 100-jarige ‘die zetel alsnog zou verslijten!’
Levensfilm
In sommige gemeenten liet de lokale drukker ook prentkaarten maken die in de winkels te koop lagen. Een eeuweling, dat was een monument, net zoals de dorpskerk of de watermolen. En je had natuurlijk de feeststoet, hét pièce de résistance van zo’n viering. Een 100-jarige was koning voor één dag en werd in een praalommegang door zijn dorp gereden. Op zeldzame YouTube-filmpjes zie je een langgerekte en bonte processie van ruiters, reuzen, schoolkinderen, muziekkorpsen en praalwagens. De opbouw is altijd chronologisch, van geboorte tot 100 jaar, en elke ‘fase van de levensfilm’ wordt voorafgegaan door een bord, gedragen door twee pages.
undefined
'Een eeuweling, dat gaf een feeststoet als bij een nieuwe burgemeester of een nieuwe pastoor'
In zo’n feeststoet is er ook altijd één praalwagen waarop de vroegere huiskamer wordt uitgebeeld: met Leuvense stoof en groot kruisbeeld (‘Eigen Haard Is Goud Waard’). Eveneens een vast onderdeel is de replica van het dorpscafé: een tractor trekt een rijdende gelagzaal met uitgelaten drinkers, zittend aan licht schuddende tafels.
Op de website van Heemkundige Kring J. Resseler Duffel staan dertig foto’s van de viering van Melanie Tisson. Er is de grote triomfboog bij het begin van de bebouwde kom en er zijn de schoolkinderen die kleinere triomfboogjes met kerselaarbloesem dragen. Markant is ook de praalwagen van de muziekschool. Op een rij traptreden zitten kinderen op een groen-witte melodica te spelen. Ik herken dat schoolse pijnbankje van weleer, en het speekselvolle mondklavier dat toen furore maakte. Broeder Jakob, broeder Jakob, ik haatte u.
Dé grote blikvanger in Duffel zijn de portretten van de eeuwelinge zelf. Vier pages torsen een houten processieplatform op hun schouders, maar op dat draagvlak staat geen Moeder Maria, wel de levensgrote fotobeeltenis van de 100-jarige. Het heeft iets van Lenin en Rerum Novarum, maar het bewijst vooral hoe groot de bewondering toen wel was.
Wedijver
Hoe de voorbereiding van zo’n stoet in zijn werk ging, weten Eddy Smits en Herman Meeus van de heemkundige kring De Kaeck in Wommelgem. In 2013 organiseerden zij een expo over de stoeten in hun gemeente.
Eddy Smits «In 1987 hadden wij twee eeuwelingen en er was bij de verenigingen amper animo om mee op te stappen. Het was op een vakantiedag in de zomer, en men sprak over het ‘opofferen’ van die dag, terwijl het vroeger een eer was om mee te stappen.»
Herman Meeus «Daar kon je nog járenlang mee uitpakken, dat je in zo’n eeuwelingenstoet had meegelopen.»
Smits «Er waren amper gelegenheden om zo massaal en met alle verenigingen naar buiten te treden. Dat kon alleen met een nieuwe burgemeester, een nieuwe pastoor of een eeuweling.»
Meeus «Zo’n stoet liet ook zien hoe rijk het verenigingsleven was. En er was onderlinge wedijver om met de mooiste wagen naar buiten te komen.»
Smits «Alles begon bij het buurtcomité van de straat waar de eeuweling woonde. Ruim een jaar van tevoren schreven ze de verenigingen aan om deel te nemen en vroegen ze het gemeentebestuur om logistieke steun. Als een vereniging een onderdeel van de stoet op zich nam, dan moest ze voor alles zorgen: kar, tractor, bloemen, decors, kostuums én figuranten.»
Meeus «Er waren geen sponsors, alles werd uit de kas van de vereniging betaald. Wie deelnam, kreeg geen vergoeding. Erbij zijn was een beloning op zich.»
Praalwagen met vissersboot
Carolien Van Gansen (in de wandeling: Lieneke van de brug) was in 1967 de gevierde eeuwelinge in het Kempense dorp Tielen. De laatste jaren van haar leven woonde ze bij haar kleinzoon Marcel Van Gorp en z’n vrouw Gusta Druyts, nu zeventigers. Zij hebben een stevig album van de viering, een boek met tachtig foto’s. Eén en ander is me nog vertrouwd van m’n kinderjaren. De reuzensanseveria die al vroeg in de morgen als cadeau is afgegeven. De bolle handtassen die nieuw glimmen onder de armen. En de kleine jongens die strikjes, gileekes en ultrakorte broeken dragen. Broeken die begonnen in je kruis en een duim lager al ophielden. Elke pagina is van 1967, maar je kunt je amper voorstellen dat dit ook het 1967 is van Jefferson Airplane, Pink Floyd en The Doors. De familie ging ook nog met de voetenwagen.
undefined
'Iederéén deed mee in zo'n stoet, dus van het dorp zelf waren er maar weinig toeschouwers. Al die omstanders, dat moeten familieleden en vrienden van de figuranten zijn geweest'
Marcel Van Gorp «Van auto’s was nog geen sprake. Niemand van de twaalf kinderen had een wagen. Wij zijn in twee rijen naar het dorp gestapt, toch een goed halfuurke gaan.»
Grootmoe zat in een hoge koets, met witte guirlandes langszij die door communicantjes opgehouden werden. De huizen onderweg waren voorzien van vlaggetjestouwen van de dakgoot naar de voortuin; de papiervaantjes waren eigenhandig op het touw gekleefd.
Er is ook een gedrukt programmaboekje met een overzicht van de twee feestdagen, en met de ‘wegwijzer’ van de straten waar de stoet voorbij zou komen. Die stoet telde 33 groepen en 11 praalwagens.
undefined
Van Gorp «Iederéén deed mee, dus van het dorp zelf waren er maar weinig toeschouwers. Al die omstanders, dat moeten familieleden en vrienden van de figuranten zijn geweest.»
Marcel wijst op twee praalwagens met een strodak: ‘Dat was geen toneeldecor. Dat was een echt dak met een gebinte en gedekt door een echte strodekker. Die muren waren ook op ambachtelijke wijze geplamuurd.’
Wat opnieuw fascineert, is de plejade van verenigingen. Aandoenlijk zijn de ‘duivenmelkers van de toekomst’. Jongens die de kevie en hoed van hun vader dragen: ‘Wij zullen naar Lieneke wuiven met vaders beste duiven.’ De Hubertusvereniging stuurt tien jagers, mét jagershoedje en geweer (‘Die gasten hebben flink wat in de lucht geschoten’). Het strafste vind ik hengelclub De Weerhaak. Tielen ligt op 135 kilometer van de kust, maar in zo’n feeststoet zullen vissers hun naam alle eer aandoen. Ze dragen geen hengels maar laarzen, oliejekkers, zuidwesters en dikke truien, en dat op een warme julidag. Op hun praalwagen hebben ze een vijver: een kuiltje water in het midden van de boerenkar, omzoomd door riet en lisdodden. In die vijver zit ook nog eens een visser in een houten boot, de beenruimte is krap, maar het opzet is geslaagd: de hobby is op compacte wijze uitgebeeld, en zo dobbert men over de kasseien.
’s Avonds volgt nog een groot bal, en de kranten melden dat de kwieke eeuwelinge nog lang op de dansvloer stond: ‘ze ging pas na twee uur naar huis’. De dag bekwam haar in elk geval beter dan eeuweling Louis Tops van de buurgemeente Lichtaart. Die was jarig op dinsdag 30 december 1952; de viering was op zondag, en op maandag overleed hij. Net geen 100, maar wel gevierd!
Marcel en Gusta beamen dat grootmoe nog vief was: ‘Ze las ook nog elke dag de krant, en zonder bril!’ Keek ze dan niet bevreemd naar al die veranderingen waarover ze las? ‘Och, de meeste nieuwigheden gingen aan haar voorbij. Maar als cadeau van de buurt had ze wel een bandopnemer gevraagd om zichzelf te kunnen horen zingen. En daar was ze heel blij mee. We hebben haar nog, zingend op zo’n grote bandopnemerspoel.’
undefined
'Toen Marie-Elodie geboren werd, was de fiets nog maar pas uitgevonden. Toen ze stierf, had ze de atoombom en de luchtvaart als geschiedenis zien passeren'
Levensverwachting: 40 jaar
Een bandopnemer! Zelf kwam Lieneke Van Gansen uit een tijd toen de fiets nog maar pas was uitgevonden. In haar geboortejaar 1867 werd namelijk de eerste commerciële vélocipède voorgesteld op de wereldexpo in Parijs. Karl Marx publiceerde ook ‘Das Kapital’, én de schrijfmachine werd uitgevonden: tot dan werden alle brieven en documenten nog met de hand geschreven.
Elk van die jaren 60 van de 19de eeuw is verbazend. Niet alleen worden Tsjechov, Ensor, Horta en Mahatma Gandhi geboren, het is ook de tijd van de Amerikaanse burgeroorlog en de afschaffing van de slavernij aldaar; ook in Rusland wordt het lijfeigenschap verboden. En er moet nog veel geschiedenis volgen: de twee wereldoorlogen, de atoombom, Hitler en Churchill, Stalin en Chaplin, het algemeen stemrecht, de koning die van een rots viel en de koningin die tegen een boom verongelukte, het is allemaal in hun leven gepasseerd.
De eeuwelingen van de jaren 60 stammen ook uit een sociaal wankele tijd. In 1860 stierf één op de drie zuigelingen bij de geboorte en haalde de helft van de kinderen niet eens de leeftijd van 5 jaar. Door armoede kon men geen medische zorg betalen en was er geen verweer tegen epidemieën van cholera, tyfus, mazelen en pokken. In 1870 was de levensverwachting voor mannen 38 jaar en voor vrouwen 40 jaar. Hoe klein was de kans dan om zo oud te worden? En hoe nietig de kans om 100 te worden?!
undefined
'Als het over '40-'45 ging, sprak Marie-Elodie over de dérde oorlog: zij had 1870 nog meegemaakt!'
Bang voor oorlog
undefined
Marie-Elodie Everaert is in 1865 in Kalken geboren. Het jaar daarop heerste in ons land een cholera-epidemie. Volgens sommige bronnen stierven in België 25.000 inwoners, andere gewagen van 43.000 doden. Marie-Elodie overleefde het.
Hoe een ‘overlevende’ uit zo’n tijd dan aankijkt tegen de moderne sixties-jaren, dat vraag ik aan Jozef Bracke (82) en Adrienne Praet (83). Als kleinzoon woonde hij lange tijd vlak naast de 100-jarige, en als gehuwd koppel waren ze naaste buren.
Jozef Bracke «Ze las elke dag Het Nieuwsblad, binnen- én buitenland! Ik was verbaasd dat zij kon lezen, voor iemand van 1865 was dat niet vanzelfsprekend. In de krant zag ze de wereld veranderen, maar ze hoorde ook veel van haar drie dochters die al op jonge leeftijd in Brussel gingen ‘dienen’. Ze ging daar waarschijnlijk al voor de oorlog op bezoek en in die wereldse stad kwam ze in contact met mensen die een badkamer en een stofzuiger hadden. Dat moet voor haar een andere planeet zijn geweest, al dat nieuwe huiscomfort. Maar in haar eigen huis veranderde er intussen niks. Pas in 1946 heeft ze elektriciteit gewild, en slechts twee lampjes, één in haar woonkamer en één in haar slaapkamer. Die slaapkamer was een voutekamerke boven een kelder die elke winter onder water stond, dus zo gezond was haar huis niet. En toch is ze daar tot haar 96ste gebleven.»
Praet «Zij was absoluut niet bang van de moderniteit.»
Bracke «Vliegtuigen, auto’s, bromfietsen: zij zag alle vooruitgang als een verbetering. Oorlog was het enige waarvan ze bang was. Dat kwam doordat haar zoon in 1914 als soldaat was gesneuveld bij de Duitse invasie. Oorlog, dat was dé slechte tijd.
»Als het over ’40-’45 ging, dan sprak zij ook over de ‘derde oorlog’. Want toen zij 5 was, in 1870, brak de Frans-Duitse oorlog uit, en ze wist nog dat veel vrijwilligers uit de streek voor de Fransen waren gaan vechten.
undefined
'Ze hebben haar naam met gouden vuurwerkletters de lucht ingeschoten!'
»Er moeten bij haar ouders ook vier van de zes kinderen jong gestorven zijn, maar daarvan sprak ze niet. Ze had zelf genoeg tegenslagen gehad: die gesneuvelde zoon, haar man die gestorven was toen zij 66 was, een dochter – mijn moeder – en haar man die ook jong gestorven waren. Dat familiale verlies hield haar meer bezig dan de moderniteit.
»Alles kwam zoals het kwam. Ook haar hoge ouderdom, en ook dat feest. Die dag genoot ze, maar zonder nerveus te zijn. Terwijl alles ánders was. In een koets rijden, overal ontvangen worden als een prinses en ’s avonds nog vuurwerk aan de deur. De bloemekee was ‘Elodie 100’, dat werd in gouden sterren de lucht ingeschoten!»
Praet «De laatste jaren woonde ze bij het gezin van haar jongste dochter. Die hadden een auto en een tv, maar dat zag zij als hún leven, dat bezag zij vanop een afstand. Ik denk zelfs dat ze amper meekeek naar de tv.»
Bracke «Zij bleef haar eigen eenvoudige leven leiden. Uren voor het raam zitten, naar de passage op straat kijken, en dat met een paternoster in de hand. Weet u waarvan ze wél zou verschieten? Als ze nú zou terugkeren in haar boerenstraatje. en zou zien dat daar nu huizen van dokters, professoren en andere zeer rijke mensen staan: dát zou ze nooit of nooit gedacht hebben!»
Jozef Bracke toont dia’s van de feeststoet. Die is ook te zien op YouTube (https://www.youtube.com/watch?v=Rm2GkqBFG1g), en je merkt hoe de jaren 60 binnensluipen. Er zijn nog de sierbloemen uit crêpepapier die met metalen aardappelmanden worden aangedragen, maar op de dag van het feest verschijnen tussen de stijve familiekostuums ook de jongens met bescheiden vetkuiven en de meisjes met hoge suikerspinkapsels. De eeuwelinge wuift vanuit de koets, maar de familie legt de weg naar het gemeentehuis af in een Opel Kadett, een Renault Dauphine en een VW Kever. Er is de Boxing Club Kalken die een rijdende boksring door de straten trekt, er zijn nog dansende reuzen, maar boven die reuzenhoofden groeien de takken van de tv-antennes al uit de daken.
Die mix van oud en modern, dat twijfelen tussen traditie en toekomst, dát kenmerkt de jaren 60.
Daf Automatic
In de kranten uit dat decennium zag ik het ook: hoe alles nog bij het oude bleef en tegelijk met grote snelheid veranderde. Op het kampioenschap van de Dijlespurters in Mechelen (1961) knielen de beroepsrenners nog bij het vertrek om de zegen van een priester te ontvangen. In Geel verliezen 25 werknemers hun baan, want er is een pettenfabriek uitgebrand. En in Overpelt mag de familie Heylen op de foto omdat zij in zeer korte tijd 27 vossen ‘levend wist te vangen’. Wilde dieren traden toen ook nog op voor basisscholen, getuige Het Nieuwsblad van 2 maart 1961: ‘Tijdens een circusvoorstelling voor een jongensschool in Zelzate reed een beer per autoped om aldus de talrijke leerlingen te vermaken.’ Het dier verloor zijn evenwicht, kantelde op een 8-jarige die zich verweerde ‘en klemde het bange knaapje tussen zijn klauwen’. Er ontstond paniek, ‘de leerlingen snelden ten zeerste geschrokken naar de uitgangen’ en de temmer die het kind wilde ontzetten én de beer wilde straffen, kreeg een beet in zijn been. Enfin, alles loopt goed af, maar de dag daarop volgt géén opiniestuk of circussen wel pedagogisch verantwoord zijn in het onderwijs, en nog minder of wilde dieren wel in circussen thuishoren. Ook dát waren de sixties.
Die vier ‘ouderwetse’ onderwerpen rijmen niettemin met een stoet aan moderne advertenties. ‘Jubel uw vreugde uit: De Côte d’Azur-draagbare radio van ACEC zal u vergezellen op uw eerste lentewandeling op het platteland en bij uw eerste schreden op het Noordzeestrand.’ En ook: de Citroën DS 19 heeft 2,25 vierkante meter ruitoppervlak ‘en zo bent u De Europese Bestuurder die het beste ziet’. Bepaald vernuftig is de reclame voor de volautomatische DAF: ‘Als u op uw zondagse uitstap niet al uw energie wil verliezen aan honderden schakel- en koppelingsmaneuvers, dan is er voor u de DAF Automatic: Nu alleen nog Gas Geven, Sturen en Remmen. Dat is veilig rijden met volle aandacht voor het baangebeuren.’
Veilig rijden hoorde écht niet bij de jaren 60. Voor een reeks in 2001 over die ‘ongeluksjaren’ heb ik de NIS-cijfers opgezocht. In 1960 waren er 1.097 doden ‘ter plaatse’ en in 1964 waren er 1.351 verkeersdoden. En dat terwijl er nog geen 1,4 miljoen voertuigen rondreden. Ter vergelijking; nu telt België 615 doden met 7 miljoen motorvoertuigen.
Dat sommige voetgangers nog niet gewend waren aan een land met snelwegen, lees je op 2 februari 1961: een 35-jarige huisvader ‘die een veldwegel vervolgde en dan de snelweg Brussel-Oostende overstak om sneller thuis te zijn’ werd op slag gedood door een ‘aansnorrende personenwagen’.
Negers en snotapen
Tegelijk zijn het onschuldige jaren. In 1961 begint de BRT bijvoorbeeld met het ‘witte vierkantje’: in de rechterbenedenhoek van het tv-scherm verschijnt een wit blokje als morele waarschuwing dat het programma enkel voor volwassenen is bestemd.
Het is ook een tijd van spaarzaam zijn, op alles. In 1961 vullen sommige kranten nog wekelijks een hele kolom met gevonden voorwerpen die bij de politie zijn binnengebracht. Er is een – nu ondenkbare – bekommernis om tientallen sleutelbossen, brillenkokers, rijwielpompen en bruine paternosters die op hun rechtmatige eigenaar wachten, steeds met vermelding van de straat waar ze gevonden zijn!
Eerlijkheid bestaat nog, maar denigrerend woordgebruik evenzeer. Er was nog niet de politiek-correcte overgevoeligheid van nu, maar toch doet het vreemd om titels te lezen als ‘Amerikaanse Neger Wordt Hoofd van Woningbouw’ (‘Hij is voor gelijkheid van negers en blanken’). En elders: ‘Werkloze Neger Vindt Fortuin op Straat’. En ook: ‘De Negerstudenten in Antwerpen’. Gesteld dat ‘neger’ toen nog een tamelijk aanvaarde term was, dan wordt het wel té bont als Het Nieuwsblad zich gaat uitspreken over stakers en harde actievoerders tegen de Eenheidswet. Er is sprake van ‘schorremorrie’ en ‘betogende luiaards’ en als scholieren solidair meebetogen, dan zijn het ‘jonge snotapen en teenagers-van-het-ergste-soort waarop de rijkswacht nog veel harder had mogen kloppen’. Zo sprak een krant toen over politieke tegenstanders.
Tegelijk vind ik een fel stuk over ‘het doorbreken van de slechte rookgewoonte’. De titel is: ‘Rook Geen Kankeretten Meer!’ En de auteur betoogt dat ‘Engelse artsen al in 1957 pleitten om het woord sigaretten door kankeretten te vervangen in het woordenboek’. Dat is gedurfd, zeker in een tijd waarin iedereen rookt en de kranten dagelijks tabaksadvertenties presenteren.
Pinhelm en Hitlersnor
Hoe dan ook, de samenleving veranderde drastisch van karakter, en dat was te merken aan de eeuwelingstoeten. Het Gentse Huis van Alijn heeft een opmerkelijk filmpje over de viering van een eeuweling in Waarschoot. Het jaar is 1972, en de stoet heeft al een andere dynamiek. Naast langgerokte volksdans zijn er nu ook de hippe minirokjes van de majoretten, én het jeugdhuis doet mee. Zij beelden Het Huwelijk (van de eeuweling) niet meer uit met plechtige schreden, maar met een koppel dat arm in arm loopt met zichtbare verveling. En zeker, er zijn nog de traditionele praalwagens, er is nog de turnkring met de witte gympantoffels, maar wat te denken van de jongelui die twee wereldoorlogen tegelijk uitbeelden? Ze dragen pinhelmen van ’14-’18, maar de opperpinhelm heeft een Hitlersnorretje en brengt de nazigroet, terwijl zijn soldaten een lachende werkweigeraar opvorderen, en af en toe hun geweer op het publiek en zelfs op de tribune met de 100-jarige richten! Dat soort van vermakelijke parodie op de oorlog zou tien jaar tevoren onmogelijk gekund hebben. De oorlog was toen nog te kortbij en allerminst om mee te lachen. In de jaren 70 is alles losser, informeler en minder gezagsgetrouw geworden.
undefined
'In 1947 waren er 17 eeuwelingen, in 2015 al 2.001. Maar in de voorbije vijftien jaar zijn er amper tien stoeten geweest'
En zo stevenen we af op het jaar 2000, met heel veel eeuwelingen, maar amper nog grote eeuwelingvieringen. In de Gopress-databank vind ik nog tien stoeten tussen 2000 en 2015, onder andere in Ravels-Eel, Neerlinter, Pepingen, Weelde en Poederlee. Kleine deelgemeentes met allicht nog een rijk verenigingsleven dat de stoetentraditie in ere wil houden. Zo had Weelde vierhonderd figuranten en reden er in Ravels-Eel nog twintig praalwagens.
Tien stoeten op circa tweeduizend eeuwelingen, dat is de inflatie. En hoe traag die veroudering op gang kwam: in 1866 had je 12 eeuwelingen (op een bevolking van 4,8 miljoen), in 1947 waren het er nog altijd maar 17. Dan begint de stijging in de jaren 60: van 73 (1961) naar 193 (1970), en zo naar 735 (in 1996) en 1.247 (in 2005). In 2015 springen we in de dubbele duizend. Er blijkt wel een discrepantie tussen de Vlaamse provincies: in West-Vlaanderen telt men de meeste eeuwelingen (23,4 op 100.000 inwoners), Limburg heeft de minste (10,3).
Kristallen vaas
Terwijl het aantal eeuwelingen toeneemt, worden de gemeentelijke festiviteiten en geschenken teruggeschroefd. In 2010 contacteerde Gazet Van Antwerpen een dertigtal Antwerpse en Vlaams-Brabantse gemeentebesturen. Van ontvangst op het gemeentehuis was vaak al geen sprake meer. Een schepen of ambtenaar komt ter plaatse en heeft een bescheiden geschenk in de aanbieding: ‘gelukwensen en een bos bloemen’ of ‘honderd rozen en een ingekaderde foto’. Gullere gemeenten hebben nog champagne, bloemstukken, fruitkorven, glasramen, vazen, tinnen schotels, manden met streekproducten en aankoopbonnen bij de plaatselijke middenstand die kunnen oplopen tot 100 à 125 euro (met soms een extra foto- of filmreportage erbij). Enkele gemeenten geven 250 euro ‘voor een geschenk naar keuze’. Haacht en Kampenhout spannen de kroon met een boeket en een cheque van 620 euro. Gezien de financiële toestand van veel gemeenten zal die geschenkenlijst intussen wel een krimp hebben gekregen. Haacht handhaaft nog de 620 euro, maar in Kampenhout is het cadeau herleid tot een boeket, een porseleinen gedenkbord en 100 euro.
Ook het koninklijke cadeau lijdt aan downsizing. In de jaren 60 schonken koning en koningin nog een zilveren bonbonnière, de laatste tien jaar moeten eeuwelingen het stellen met een gesigneerde foto van het vorstenpaar. Tot ongeveer 2005 kwam er nog een kristallen vaas uit Laken, ‘maar daarvan is afgestapt omdat te veel vazen kapotgingen tijdens het transport’. Het klinkt als een mager excuus, het klinkt als besparen.
Maar er zijn zaken die níét veranderen. Zo zal ik de laatste pagina van het feestalbum van Lieneke Van Gansen niet gauw vergeten. Links de menukaart met traditionele Tomatenroomsoep, Jubelkorfjes, Rosbief en Groentekrans, en op het rechterschutblad een later ingekleefde foto. Lieneke met gevouwen handen op een witte sprei. Lieneke op haar sterfbed.
Leven en dood, slechts een bladzijde om.