Docu: De uil van Athena: We Went to War
Hoeveel Amerikaanse presidenten er ook ‘Mission accomplished!’ kraaien vanop vliegdekschepen, mensen met een goed geheugen weten: niet álle Amerikaanse soldaten komen zegepralend thuis. Vooral zij die de Vietnamoorlog van dichtbij meemaakten, keerden zelden zonder één of ander trauma weer terug. In ‘We Went to War’ gaat documentairemaker Michael Grigsby op zoek naar de Vietnamveteranen die hij veertig jaar eerder al eens volgde, in hun strijd tegen de spoken die ze in Vietnam hadden opgedaan. Grigsby stierf helaas kort na de première van ‘We Went to War’. Producer Rebekah Tolley werkte tot zijn dood nauw met hem samen.
Rebekah Tolley «Op een dag waren we samen aan het brainstormen voor een ander project, toen ‘I Was a Soldier’ ter sprake kwam, de originele documentaire die hij in 1970 gemaakt had over Vietnamveteranen. Ik vroeg hem waarom hij nooit meer contact had opgenomen met de mannen die hij daarvoor gevolgd had, en of het niet interessant zou zijn om een follow-upverhaal te maken – het thema van jongeren die gebroken terugkeren van een oorlog is vandaag nog even actueel.»
– En hij was laaiend enthousiast?
Tolley «Niet echt. Zijn eerste reactie was: ‘Ik doe niet aan sequels!’ Maar later draaide hij wel bij. We hebben het thema deze keer ook opengetrokken naar élke oorlog, zodat het vandaag weer even relevant is. Over welke oorlog het gaat, maakt uiteindelijk ook niet zoveel uit. Ik heb een vriend die in de Falklandoorlog gevochten heeft, maar ook diezelfde strijd voert: thuiskomen bij je familie, maar je tegelijk nooit meer thuis voelen door wat je gezien hebt.»
– Hoe reageerden de soldaten van toen op het weerzien?
Tolley «Emotioneel. David, één van de soldaten, vertelde me dat de doortocht van ‘die gekke Engelsman’ veertig jaar eerder de beste therapie was geweest die hij zich had kunnen inbeelden. Het was namelijk de eerste en enige keer geweest dat iemand hem ooit had gevraagd hoe hij zich voelde. Dat schetst het best wat voor iemand Michael was, vind ik: dat – hoewel hij in geen veertig jaar nog met die mannen gesproken had – ze hem nooit vergeten waren, en hem zelfs kóésterden.»