Donna Tartt schrijft het boek van het jaar
Donna Tartt heeft het boek van het jaar geschreven: ‘Het puttertje’ (De Bezige Bij), een onder de huid kruipende verkenning van de contemporaine versplintering. Theo Decker verliest op zijn dertiende zijn moeder bij een terroristische aanslag in het (niet bij naam genoemde) Metropolitan Museum of Art. De volgende negenhonderd tot pageturnen aansporende en zowel spanning als ontroering verstrekkende bladzijden probeert hij de scherven van zijn geëxplodeerde leven samen te rapen.
Donna Tartt onderhoudt me over Theo’s queeste naar geluk in het decor van ruim de helft van de roman: de Upper East Side van New York, vlak bij het Central Park met het Metropolitan. We eten vis en drinken sancerre, in de bistro van haar keuze.
Tien jaar lang heeft ze alleen maar geschreven, geen interviews gegeven. Een logisch gevolg van haar aanpak, op het ritme van tienjarenplannen: ‘Het puttertje’ is er ruwweg twintig jaar na ‘De verborgen geschiedenis’, de whydunit die in dertig talen vijf miljoen keer verkocht werd, en tien jaar na ‘De kleine vriend’, de opvolger die zo nadrukkelijk niet op het succesdebuut mocht lijken dat hij zelfs niet op maat van het grote publiek geschreven was.
Zelf noemt ze die cycli van tien jaar toeval: ‘Ik schrijf gewoon, in het gedacht dat de klus zich in een paar jaar wel zal laten klaren. Maar het loopt telkens weer uit de hand. Bij ‘De kleine vriend’ had ik zelfs uitdrukkelijk de bedoeling een dun boek te schrijven, na de turf die ‘De verborgen geschiedenis’ was. En voor deze roman had ik gedacht een klein verhaaltje aan te pakken, maar dat is met me aan de haal gegaan. Ik heb daar geen controle over – dat wil ik ook niet, want dat zou mijn creativiteit fnuiken. Maar ik zou, geloof ik, wel liever dunnere boeken schrijven.’
‘Het puttertje’ is vernoemd naar het gelijknamige schilderij van Carel Fabritius, een zeventiende-eeuwer uit de school van Rembrandt. Het doek toont een distelvink – een vrouwtje, zo ziet een beetje ornitholoog in één oogopslag – die zich parmantig verheft, met een zweem van melancholie in de blik. Die wordt ongetwijfeld veroorzaakt door het aan het pootje geklonken kettinkje, zo ragfijn dat men het bij een eerste blik wel over het hoofd moet zien. Een droefgeestige ode aan het ter plaatse klapwieken, als verbeelding van ons aller lot.
HUMO Maakte ‘Het puttertje’ op jou net zo’n verpletterende eerste indruk als op Theo?
Donna Tartt «Zeker. En dan zag ik de eerste keer niet eens het echte schilderij, maar een kopie. Dat was bij Christie’s in Amsterdam. Ik heb geboden, maar heb het niet gehaald (lacht). De overrompelende verwondering van de eerste keer voel ik telkens opnieuw als ik het doek zie, helemaal in lijn met de quote van Jean Miró die ook in de roman wordt aangehaald: ‘Je kunt een week naar een schilderij kijken en er daarna nooit meer aan denken. Je kunt ook een seconde naar een schilderij kijken en er je hele leven aan denken.’
»Tot mijn grote opwinding komt ‘Het puttertje’ binnenkort naar New York. Naar de Frick Collection dan nog, mijn favoriete museum. Ongelofelijk: het schilderij reist sowieso al niet veel en dan komt het hier ook nog eens aan op 22 oktober, pal op de dag waarop de Amerikaanse editie van de roman verschijnt.»
HUMO Hou je van ‘Het puttertje’ om dezelfde redenen als je personages aanhalen?
Tartt (knikt) «Ik vind het bijvoorbeeld geweldig dat je de hand van de schilder in het doek ziet. Bij zuivere trompe-l’oeil-werken heb je het gevoel dat je niet naar een schilderij staat te kijken, maar naar iets echts dat je van de muur kan plukken. Dat saboteert Fabritius heel bewust: in de vleugel van het puttertje zie je zijn penseeltoets. Dat maakt ’m tot een illusionist. Alle schilderijen waar ik gek op ben, hebben die dubbelheid: een overrompelend geheel, dat tegelijk in borstelvegen uiteenvalt.
»Ik was al dol op veel schilderijen voor ik ze in het echt zag. Mijn grootmoeder, die artieste en tekenlerares was, had veel kunstboeken en daar zat ik voortdurend in te bladeren. Maar ik was relatief oud toen ik voor het eerst een geweldig schilderij in het echt zag, in The National Gallery in Washington, en er ineens die extra dimensie bij kreeg. Ik vond het erg intens om bijvoorbeeld mijn eerste Monet te zien. Of ‘De sterrennacht’ van Van Gogh, in het MoMa – nog zo’n schilderij dat ik als kind ontdekt had en waarvan ik dacht dat ik het kende tot ik het echt zag. Of Titiaan: hoe adembenemend realistisch hij ook is, soms zie je waar en hoe zijn hand over het doek gefladderd is. Daardoor wordt het nog indrukwekkender.»
HUMO ‘Het puttertje’ is de hele roman door Theo’s steun en toeverlaat.
Tartt «Het schilderij helpt ’m om te ontdekken wie hij echt is. Een schilderij is voor de eeuwigheid, een mens overduidelijk niet. In vergelijking met het schilderij is Theo’s leven niet meer dan een richtingloze energiestoot, een willekeurig moment van biologische ruis. Maar het onsterfelijke schilderij aan zijn zijde helpt hem zich te verzoenen met zijn eigen sterfelijkheid. Daarom houden we allemaal van kunst, toch?
»’t Is ook erg interessant om doeken die me omverbliezen toen ik jong was, opnieuw te zien nu ik bijna vijftig ben. Ik ben veranderd, in tegenstelling tot die schilderijen. ’t Zijn spiegels, waarin ik tegelijk mezelf zie én de persoon die ik was.»